zien we hem als ambtman van de Tielerwaard en raad van hertog Karel en door dezen begiftigd met de stad en het kerspel van Gent (Ghent) als hooge heerlijkheid (25 Sept.) Van hem vind ik tweemaal vermeld, dat hij aan den hertog ‘ten agteren’ was, den eersten keer (1508) wegens ‘fournitures in de keuken’. Het jaar daarop ‘rijdt hij over de Veluwe’ op 's hertogen bevel, wiens belangen hij daar had waar te nemen. Toen was hij al erfhofmeester, als hoedanig ik hem het eerst aangetroffen heb in een schrijven van 1507, waarin hij bevelen ontving betreffende de voortzetting der krijgsverrichtingen, ten behoeve van welke hij hertog Karel sommen voorschoot. In 1509 zien we hem op een congres te Luik, waar onderhandeld wordt over de schendingen van het verdrag van Kamerijk. Ook in 1512 is hij druk in de weer 1o. is hij een van 's hertogs gevolmachtigden bij een zoen tusschen Karel v. Gelre en Jan, vrijheer van Wisch, 2o. wordt hij naar Edzard I gezonden met nog een ander afgevaardigde, met welken graaf zij een verdrag sloten, doch in 1514 opnieuw te onderhandelen hebben. (Zie o.a. Ubbo Emmius 712, 719). Ook vertegenwoordigde hij zijn heer bij graaf Everwijn van Bentheim (in verband met maatregelen tegen de Zwarte Bende, toen nog in dienst van den hertog v. Saksen) met wien een tractaat van onzijdigheid tot stand kwam (1515). H.v. Gent was daarbij tevens een der borgen van den hertog, iets wat nog wel vaker is voorgekomen, o.a. in 1517. In dit jaar moest hij voor den hertog op eene dagvaart te Utrecht diens aanspraken op het bezit van Friesland verdedigen en werkte vervolgens mee aan het tot stand komen, door bemiddeling van koning Frans I, van het verdrag tusschen Karel v. Spanje en Karel v.
Gelre (17 Sept.). De fransche koning verklaarde de opdracht tot handhaving van dat verdrag aan te nemen en Hendrik van Gent had, evenals andere raden des hertogs, met die van koning Karel te Utrecht te onderhandelen over den vrede. Het kwam slechts tot eene verlenging van het verdrag.
In den tijd dat Erkelens het stadhouderschap van Friesland aan Maarten v. Rossum overdroeg, was o.a. H.v.G., namens den hertog, er bij tegenwoordig (1518). Zoo zien we den erfhofmeester in tal van onderhandelingen betrokken, vooral in Utrecht, doch ook elders, zoo nog met die van Bremen. In 1521 komt hij nog voor, in 1522 evenzeer, toen in verband met een geschil over het recht op een uiterwaard en visscherij in het kerspel van Gent in Over-Betuwe. Men zou zeggen, dat hij in het laatste jaar of in het volgende overleden is, aangezien in een schrijven van hertog Karel van 18 April 1523 gesproken wordt over de kinderen van wijlen den erfhofmeester Hendrik, heer tot Gent. Doch mogelijk is hier eene verwarring met zijn broeder Willem (zie art., dat volgt). Hoe het ook zij, in eene genealogie van van Spaen wordt uitdrukkelijk 1526 opgegeven, als het jaar, waarin hij dood was.
De kinderen van heer Hendrik, verwekt in zijn in 1484 met Josina van Rhijn (dochter van Lewe (Sander) en Alijd van Zuylen van der Haer, vrouw v. Rijnenburg, overl. 1536) gesloten huwelijk, waren Willem (2), Frederik, heer van Rijnenburg (ongeveer 1526 overl.), Jacob kanunnik van St. Marie, Alyd, Brigitte (?), Agnes, non te Oudwijk en Jodoca, in 't Stift te Bedbur.
Zie: behalve de oude Kronieken, Pontanus, Slichtenhorst, Nijhoff, Gedenkw. VI; v. Spaen, Oordeelk. Inl. III en IV; Alg. Ned. Familieblad 1883-84, 27, 2a; Kron. Hist. Gen.