[Genius, Isaacus]
GENIUS (Isaacus), Caenius, Gernius, Gheens, geb. te Londen, toen zijn ouders om de religie van Antwerpen uit daarheen de wijk hadden genomen, gest. 1644 te Asch bij Buren. 3 Juli 1588 liet hij zich te Heidelberg inschrijven als student. 4 Juli 1594 werd hij - na goede getuigschriften van jonkheer Frederik, ‘hausman’ van Namedy bij Andernach en ambtman van Boxberg (is hij misschien een tijdlang mentor van diens zoons geweest?) en van Jacobus Kimedoncius te hebben overgelegd - tot predikant aangenomen van de duitsche gemeente te Keulen. Omstreeks midden 1600 verwisselde hij die standplaats voor eene bij de nederduitsche vluchtelingenkerk van Frankfort aan den Main. 15 Juni 1610 werd hij predikant in het paltzische dorp Oppenheim. Toen omstreeks 1625 de gemeente daar te niet ging, diende hij eerst twee jaar de nederduitsche en fransche gemeente te Keulen, daarna een jaar de fransche te Aken. Vandaar in 1628 de wijk moetende nemen, werd hij door de particuliere synode van Zuid-Holland met zoo goed gevolg den kerken voor een beroep aanbevolen, dat we hem het volgende jaar reeds te Asch vinden, waar hij toen tot zijn dood gebleven is. Eenige moeite veroorzaakte tijdens het eind van zijn leven zijn verhouding tot de kerk van Edichem. Niettegenstaande hij daarheen niet beroepen was, nam hij er toch den dienst waar, en woonde er zelfs in de pastorie. Nadat de Classis herhaaldelijk vergeefs had gepoogd deze zaak in 't reine te brengen, werd in 1639 daartoe de hulp der Synode ingeroepen; het resultaat harer bemoeiingen blijkt echter uit de Acta niet.
Dec. 1594 huwde Genius met Maria de Renialme, stiefdochter van Jacobus Kimedoncius. Met V. Meusevoet (II kol. 910) bracht hij een geschrift van den engelschen koning-theoloog Jacobus I: Daemonology over in het Latijn en het Nederlandsch. Hij wordt genoemd als een voortreffelijk theoloog. Zijn gezondheid was zwak.
Een zekere Arnoldus Genius, Gene of Gheens, was van eind 1574-14 April 1575 predikant bij de nederduitsche vluchtelingenkerk te Keulen. Toen, ofschoon hij zich ‘zeer vromelic’ gedragen had, wegens ‘aangeboren blooticheit ende verbaestheit’ daar ontslagen, werd hij in Nov. van dat jaar naar Neusz en Dusseldorp gezonden. Mei 1576 werd hem verzocht de kerk van Maastricht te dienen. Kort daarop was hij hollandsch predikant te Wezel. Ook dat is hij echter niet lang geweest. In het archief der Neder-