Friedrichsstadt a.d. Eider, waar zij nog heden eene gemeente hebben. Hij was daar althans reeds 15 Nov. 1626 en hield er een winkel, waaruit hij waren aan de stad leverde; 24 Jan. 1627 benoemde de gemeente hem tot kerkmeester en 30 Mei 1623 ‘totten ordinarissen dienst der kercke alhier’ op een traktement van 600 mrk. uit de stadskas en na onderteekening van eenige artikelen, waarin hij o.a. gehoorzaamheid beloofde aan de ‘kerkelicke ordonnantie van 't jaar 1591, bij die van Holland provisionelick aengenomen’. Dat is Oldenbarnevelt's kerkorde van dat jaar, herziening van die van 1583, die, ware zij ingevoerd, der kerk grooter vrijheid gegeven had, dan zij nog ooit genoten had. Na acht jaren de gemeente te hebben gediend, bekroop G. de lust het vaderland terug te zien, waarin hij immers weer vrij komen mocht, hij verzocht 3 Aug. 1640 ontslag, maar liet zich tot blijven overreden tot 13 Mei 1647, toen hij inderdaad ging. Hij begaf zich naar Hoorn, waar Directeuren der rem. sociëteit, 21 Sept. 1648 zijn beroep goedkeurden en waar hij is overleden. In de nog te schrijven geschiedenis der rem. broederschap zal hij met eere zijne plaats innemen.
Zie: Alb. stud. L.B. kol. 79; Duker, Gisb. Voetius I bijl. xlii en civ, 270-274; van Alphen, N.K. Handb. 1907, Bijl. 125; Reitsma en van Veen, Acta III, 431, 471 vlgg.; Brandt, Ref. III, 928-932; IV, 935-940, 1076 vlg.; Paschier de Fijne, Een frisschen dronk enz. (Verzam. d. tractaaten, 1736, II, 549); Jac. Regenboog, Hist. d. Rem. II, 358 vlg., 377, 381; Tideman, De rem. broederschap, 248, 321 vlgg. (volgens in mijn ex. bijgeschreven aanvullingen); L. Knappert, Gesch. d.N.H.K. I, 66-69; Glasius, Godg. Ned. I, 504 vlg.
Knappert