[Geer van Jutphaas, Mr. Jan Lodewijk Willem baron de]
GEER VAN JUTPHAAS (Mr. Jan Lodewijk Willem baron de), zoon van Barthold de Geer, heer van Jutphaas en Jacoba Gijsberta Beatrix van Vianen, geb. te Utrecht 14 November 1784, ongehuwd overleden aldaar 3 November 1857. Hij studeerde in zijn vaderstad in de rechten en in de letteren. 14 Febr. 1810 promoveerde hij onder van Heusde op een Diatribe in politices Platonicae principia. Hij leefde sedert ambteloos, totdat de omwenteling van 1813 hem in de provisioneele regeering van Utrecht bracht. Het volgende jaar werd hij benoemd tot secretaris der commissie voor het hooger onderwijs, in 1815 tot commies van staat bij den Raad van State, vervolgens tot secretaris bij het departement van onderwijs, kunsten en wetenschappen. 14 November 1817 verkoos de Tweede Kamer der Staten-Generaal hem tot griffier, welk ambt hij tot 1842 vervulde. Als zoodanig gaf hij uit Antecedenten. Tweede Kamer der Staten-Generaal, 1817-1834, Toevoegsels, 1840 en eindelijk Nieuwe Toevoegsels, 1842. 21 October 1842 werd hij door de Eerste Kamer tot griffier verkozen; als zoodanig verkreeg hij 16 December 1850 niet geheel vrijwillig op zijn verzoek eervol ontslag; sedert leefde hij ambteloos.
De Geer was een man van breede ontwikkeling en ruime belangstelling. Reeds in 1814 gaf hij een Spicilegium alterum plantarum Belgii Confoederati indigenarum, cum epistola ad Adrianum de Beyer uit, waarin hij een honderdtal nieuw gevonden inlandsche planten beschreef. Zijn familiebetrekkingen met Zweden gaven hem aanleiding tot allerlei publicatiën. Van Tegnér vertaalde hij Axel, eene legende uit het Noorden ('s Grav. 1834, 1842), van Killigrew de ode Christus ('s Grav. 1842), uit het Zweedsch en andere talen Christenzangen ('s Grav. 1842; 2e dr. Utrecht 1858). Maar zijn belangrijkste werk was gewijd aan zijn grooten voorvader, wiens leven en bedrijf hij beschreef in zijn boek Lodewijk de Geer van Finspong en Leufsta, eene bijdrage tot de handelsgeschiedenis van Amsterdam ('s Grav. 1834, 8o.; 2e druk 's Grav. 1841, 8o.; 3e druk Utrecht 1852, 4o.).
Zie: Levensb. Letterk. 1858, 20 vlg.; Ned. Adelsboek 1909, 130.
Brugmans