leven, van 1854-1859. Ook schreef hij het Levensbericht van zijn collega van der Pot in 1891.
Had van Koetsveld de inaugureele oratie van Opzoomer over De wijsbegeerte den mensch met zichzelf verzoenende in drie leerredenen, onder den titel: Het geloof den mensch met zichzelf verzoenende bestreden, Francken gordde zich in 1849 tegen de voorlezingen van Opzoomer over Het wezen der deugd aan, door zijn: Het wezen der deugd volgens het evangelie. Nevens zijne uit homiletisch oogpunt geprezen leerredenen gaf Francken menige bijdrage, vooral in Geloof en Vrijheid, het laatst een artikel over Boëthius. In een bundel Uit de verstrooiing saamgebracht zijn vele zijner pennevruchten verzameld. Daarnevens staat zijn: Bijwerk, op het gebied van kunst en geschiedenis. Na een bezoek aan Dillenburg gaf hij eene uitgewerkte beschrijving van deze geboorteplaats van prins Willem, terwijl aan zijn krachtig optreden de medewerking van het nederlandsche volk aan de oprichting van het gedenkteeken aldaar vooral te danken is. Zijne onderzoekingen te dier plaatse gaven weder aanleiding tot de studie over De moeder van P.P. Rubens.
In 1886 bij gelegenheid van het 250-jarig bestaan der utrechtsche hoogeschool werd hij honoris causa doctor theologiae. Aan den Senaat wijdde hij zijne studie over De getuigenis van Jezus omtrent God.
Met grooten ijver heeft hij zich steeds gewijd aan de zending, ook als hoofdbestuurder van het Ned. Zendelinggenootschap. Het Zeemanshuis te Rotterdam heeft mede aan zijn optreden veel te danken.
Zie: J. Craandijk in Levensb. Letterk. 1894, 218, en de daar genoemde litteratuur over Francken.
Herderscheê