Maart werd hem eervol ontslag verleend. Toch - zijn heengaan was een verlies. Daarom vroegen de Staten 27 April aan C. en B., wat zij dachten van een verzoek aan de fransche kerk om F. nog eenigen tijd te mogen behouden? Maar daarover waren deze heeren uitermate verwonderd. Professor F. had zoo nadrukkelijk verklaard, dat hij na drie jaren dienst vertrekken wilde, dat zij hem niet langer begeerden vast te houden. Reeds waren zij bezig in Duitschland, door Beza's bemiddeling, naar een geschikten opvolger te zoeken en zouden daarin zeker slagen, gelet alleen reeds op de ‘heerlicke viatica ende wedden’, welke de Staten aanboden. Dus waren zij van oordeel, dat het best was te blijven bij wat nu eenmaal na rijp beraad besloten was. Bij dat advies hebben toen de Staten zich neergelegd. Maar Oranje, van die herhaalde wisselingen, de derde in vier jaren, alleen in de theologische faculteit, terecht nadeel voor zijne stichting vreezende, richtte zich 9 Mei tot ‘Curateurs ende andere v.d. Universiteyt’ met verzoek F. alsnog te willen houden, ja een tweeden hoogleeraar naast hem te benoemen. Wel heeft de prins vernomen, dat men moeite doet om Zanchius te krijgen, maar noch deze, noch andere geleerde mannen zullen gedurende de tegenwoordige troebelen veel lust hebben, over te komen. Daarom, schreef de prins, moest men alle moeite doen Feugueray te behouden ‘ende alsoo t' ontgaan de blame ende opspraecke, dat de voors. universiteyt soude (voor so vele aengaet de professie der Godtheyt, ten aensienne vande welcke deselve meest gefondeert ende opgerecht is) bijnae alsoo rasche vergaen zoude, als dieselve is opgestelt geweest.’ Hij hoopt ernstig, dat curatoren zich ook nog eens tot de fransche kerk zullen richten, waarbij zij
gebruik mogen maken van den bode, dien hij daartoe opzettelijk afvaardigt. Maar zelfs dit pogen heeft niet mogen baten. Feugueray is vertrokken, als afscheidsgroet den prins zijne genoemde Opuscula opdragende, geteekend te Antwerpen 15 October 1579, op weg reeds naar zijn vaderland. 5 Aug. te voren hadden Burgem. Arnold Crusius (den voortreffelijken en invloedrijken Arend Cornelisz.) van Delft aangezocht om tijdelijk de colleges te willen geven, zoo de uit Duitschland verwachte theologen bij den aanvang van den nieuwen cursus nog niet gekomen mochten zijn. Wat Feugueray aangaat, hij heeft de gemeente te Rouaan nog tot zijnen dood, 1613, gediend.
Hij schreef: Propheticae et apostolicae i.e. totius divinae et canonicae scripturae thesaurus (Lond. 1574, Bern 1601, Genève 1624; een compendium van dit werk (te Genève 1613); Bertrami presbyteri de corpore et sanguine Domini liber ad Carolum magnum imperatorem G.F. opera emendatus et commentario illustratus (Lugd. Bat. 1579); Opuscula lugdunensia (L.B. 1579); Novum testamentum, latine, ex versione et cum annotationibus Th. Bezae, paucis etiam additis ex Joachimi Camerarii notationibus, studio Petri Loselerii Villerii et nunc postremo G.F. opera (Londen 1587).
Zie: Bronnen t.d. geschiedenis d. Leidsche Universiteit uitg. P.C. Molhuysen I (1913) 2 vlgg. 6, 8 vlg. 12 vlg. Bijl. 18, 23, 24, 27, 39 vlgg., 52 n. 1, 50, 57, 63, 65 vlg. 76; D.V. Coornhert, Werken III, 176v.; Siegenbeek, Gesch. d.l. hoog. Toev. en Bijl. 54; Groen, Archives V, 216-220; L. Knappert in Leidsch Jaarb. 1909, 73-79; Brieven van H. Geisteranus, uitg. L. Knappert in Ned. Arch. v. Kerkg. VIII, 81-96; Ned. Arch. v. Kerkel. gesch. IX