doodenlijst der abdij (het Necrologium Egmundanum), waarvan verschillende redacties bestaan (o.a. uitgegeven in v.d. Bergh, Oorkondenboek v. Holl. en Zeel. I, 332 en v. Wijn, Huiszittend Leeven II), de hoofdbron.
Voor de latere tijdperken zijn de bronnen, naast de algemeene geschiedwerken, de omstreeks 1450 begonnen en later voortgezette familiekronieken, welke deels in handschrift, deels in druk bestaan, en waarvan waarde en onderlinge verhouding nog niet onderzocht zijn. De voornaamste gedrukte kronieken der Egmond's zijn: die van Ant. Hovaeus, kanunnik te Egmond, later abt te Echternach, Chronyck ende historie van het ... gheslachte ... van Egmondt (geschr. voor 1568, voor het eerst gedrukt te Alkmaar 1630, ald. herdr. 1637, 1641, 1646, te Haarlem 1664, te Amsterdam 1696, te Alkmaar 1707 en 1734); P.C. Bockenberg, Egmondanorum ... genealogia (Leiden 1589) en een Arbol genealogico del Excelentissimo senor Don Phelipe Conde de Egmond door diens kapellaan Fulgencio Cocco y Manca (Bruss. 1679); terwijl in algemeene genealogische werken, als P. Heuterus, v. Gouthoeven en v. Leeuwen, de stamreeks ook voorkomt. Naast deze geeft het werk van Jo. a Leydis, Chronicon Egmundanum (geschr. 1484, uitg. door A. Matthaeus te Leiden in 1692, holl. vertaling door K. van Herk en G. Kempher, Alkmaar 1732) voor de verhouding der heeren met de abdij belangrijke bijdragen.
Na den dood van Lamoraal (1568) hebben de overige leden weinig belang voor onze geschiedenis; zij worden dan ook alleen volledigheidshalve in het kort vermeld. Tijdschriftartikelen en brieven vindt men in Petit's Repertorium.
Obreen