twee jaren lang in gevangenschap, welke hij met groote zielskracht doorstond. Eerst op 30 Aug. 1604 is een vonnis los gekomen, waarbij E. voor altijd uit het gebied der Staten van Holland werd verbannen, op grond dat hij zonder toestemming der regeering den titel had aangenomen van vikaris van den bisschop van Haarlem en in die hoedanigheid daden had verricht, welke strekten tot verstoring van vrede en rust in den lande Bovendien moest hij voor proceskosten 3000 Brabantsche guldens betalen. Tijdens zijn gevangenschap had een ijverig medewerker van hem, Sybrand Sixtius, op last van den vikaris apostoliek het bestuur van het bisdom waargenomen. Na zijn vrijlating vestigde E. zich te Keulen en nam de zorg over het haarlemsche bisdom wederom op zich. Bovendien liet hij zijn vroegere kweekelingen, die tijdens de gevangenschap van hun bestuurder en leermeester waren verspreid geraakt, naar Keulen overkomen en plaatste ze in het college, dat Vosmeer, ook daar als balling vertoevende, onderwijl had gesticht. Met den vikaris apostoliek bestuurde hij van nu af die kweekschool, welke voor de behoeften van de gansche Hollandsche missie was bestemd. Ook daarbij ondervond hij nogmaals den onwil van de haarlemsche kapittelheeren. Zaffius was wederom hun woordvoerder; in een schrijven van 7 Sept. 1608 beklaagde hij zich erover, dat Vosmeer en Eggius gelden voor hun seminarie inzamelden, zonder naar het voorschrift van Trente eenige verantwoording van hun beheer af te leggen aan het kapittel van Haarlem. Bestuursaangelegenheden brachten den vikaris ertoe in Maart 1605 nog eenmaal het gebied der Vereenigde Provinciën te betreden. Veiligheidshalve vestigde hij zich toen te Harderwijk, waar zijn vrienden hem heimelijk kwamen begroeten, doch van daar uit heeft hij ook
het verboden terrein, Utrecht en Amsterdam, bezocht. In 1606 was hij te Keulen terug en heeft er de vier laatste jaren van zijn leven doorgebracht. Bij zijn dood vermaakte E. 16,000 gulden aan het hollandsch priestercollege te Keulen. Bugge prijst den tweeden vikaris van Haarlem in zijn Necrologium als den ‘vader der vaderlands’.
Gravures: v. Someren, Beschr. Cat. no. 1616, 1617; portret van hem, op paneel, borststuk, in het seminarie van Warmond; op de lijst zijn wapen: twee duiven, als herinnering aan den familienaam van zijn moeder en daar tusschen zijn lijfspreuk, ontleend aan Isaias LIX, 11; Meditantes gememus (niet ememus).
Over hem: Bat. Sacra II 327; Broedersen, Tractatus historicus V de rebus Ultrajectinis, 41, 71; Fruin, Verspr. Geschr. III; VII reg.; Knuttel, De toestand der Nederl. katholieken ten tijde der republiek I, 24; Bijdr. v.d. Gesch. v.d.R.K. kerk in Nederland (Rotterdam 1888); Bijdr. bisd. Haarlem, I, 219, 224; XVII, 288; De Katholiek 1871, II, 65.
Hensen