[Dullaert, Heiman of Heimen]
DULLAERT (Heiman of Heimen), 6 Febr. 1636 te Rotterdam geb., ald. overl. 6 Mei 1684; oudste zoon van Cornelis Michielsz. D. (overl. 29 Mei 1692), ‘coornkooper’, en Sophia of Fytgen Heymens van Melisdyck (overl. 23 Oct. 1644), die in Febr. 1635 gehuwd waren. Beiden stamden uit aanzienlijke rotterdamsche families. Uit dat huwelijk waren verder nog een dochter Geertruid en twee jongere broeders Michiel en Hendrik. In 1646 hertrouwde de vader, uit welk tweede huwelijk 3 kinderen geboren werden: Louwerys, Geertruid en Angenita. Waarschijnlijk bestond er ook eenige familiebetrekking met Joan D. (die voorgaat), op wiens Verloste Jerusalem (Rott. 1638) H. een lofdicht maakte. Vroeg reeds kon hij zich aan de schilderkunst wijden, waarin Rembrandt zijn leermeester was; voor 't jaar 1653 weten we zeker, dat hij te Amsterdam onder diens leiding werkzaam was. Veel heeft hij echter als schilder niet bereikt: vooral om zijn voortreffelijk navolgen van zijn leermeester werd hij door zijn tijdgenooten geprezen; een copie naar ‘De krijgsgod Mars’ van Rembrandt werd zelfs als een echte Rembrandt verkocht. Van zijn schilderstukken is zoo goed als niets meer over; Houbraken (De groote Schouburgh der Nederl. Konstschilders 78-80), alwaar ook zijn door J. Houbraken naar Ph. de Koninck gegraveerd portret, en Campo Weyerman (De Levensbeschrijvingen der Nederl. Konstschilders enz. 391) vermelden er meerdere en schijnen ze gezien te hebben. (Vergel. ook: A. von Wurzbach, Niederl. Künstlerlexicon i.v.).
Heeft hij als schilder heel weinig beteekend, beter naam kreeg en behield hij als dichter, zij 't ook van slechts één enkelen en nog niet eens uitgebreiden bundel, die echter veel letterkundige waarde bezit. Deze verscheen eerst nà zijn dood in 1714 (Gedichten Amst. 1714), voorafgegaan van een levensbeschrijving door David van Hoogstraten, die vrijwel de voornaamste bron vormt voor de kennis van D.'s leven. Tijdens zijn leven verscheen alleen in druk: Uitbreiding over het Tweede Lidt van het gebedt onzes Heeren, deel uitmakend van 't Gebedt onzes Heeren. In Rijmen uitgebreidt door verscheide Liefhebbers der dichtkunst (Amst. 1658; 2de druk in 1721) en werden twee gedichtjes van zijn hand opgenomen in de Hollandsche Parnas of Verscheide Gedichten (Amst. 1660), 507, 508.
Ook vertaalde D. veel uit het fransch (hij behoorde tot de Waalsche gemeente, bekleedde er van 1666 tot 1667 het ambt van diaken en was van 1671 tot 1678 ouderling). In 1669 verscheen van hem: Antwoord van Ch. Drelincourt op den Brief geschreven door den Prince Ernst ... aan