zijn nicht Antonia van Tol bestuurde zijn huishouding; drie keer maakte hij een testament (1657, 1669, 1674), waaruit blijkt, dat hij tamelijk vermogend, hoewel niet rijk gestorven is. Hij rekende voor ieder uur werken 1 pond Vlaamsch (ongeveer 6 gulden). Eens heeft Dou met Nic. Berchem samengewerkt (schilderij in het Rijksmuseum te Amsterdam, cat. 1904 no. 794) een anderen keer, naar de verklaring van Ferdinand Bol en den kunsthandelaar Uylenburgh, met Govert Flinck. Zijn schilderijen signeerde hij steeds G Dov, de G met de D verbonden. De schilders Dominicus van Tol en Jacob Toorenvliet waren neven van hem en klaarblijkelijk ook zijn leerlingen. Dou's voornaamste leerling was Frans van Mieris de Oude. Verder worden nog als zijn leerlingen genoemd G. Metsu, P. van Slingelandt, G. Schalcken, B. Maton, M. Naiveu, Gerr. Maes en Karel de Moor, terwijl Adr. Gaesbeeck, Q. van Brekelenkam, J. van Staveren, P. Leermans, A. de Pape, I. Koedyck, en Ary de Voys onder zijn invloed staan. Hoewel door Dou noch de humor en karakteruitbeelding van een Jan Steen, noch de voornaamheid van een ter Borch of Metsu bereikt is, is desniettegenstaande zijn beteekenis groot, ook als hoofd van de leidsche school van fijnschilders. Door Frans van Mieris en zijn zonen werd de leiding later overgenomen, en tot diep in de 18e, ja zelfs tot in de 19e eeuw heeft het fijnschilderen in Holland gebloeid. Eerst omstreeks 't midden der 19e eeuw hield de voorliefde voor schilderijen uit deze school op. Dit heeft ten gevolge gehad, dat er ook van Dou's schilderijen tallooze vervalschingen gemaakt werden, waarvan in de 18e eeuw in 't bijzonder die van Jac. van Spreeuwen berucht waren.
Dou's ontwikkeling als kunstenaar is in korte trekken de volgende: in den eersten tijd staat hij geheel onder den invloed van Rembrandt. Zoo schildert hij de portretten van Rembrandts ouders (Cassel: Rembrandts moeder ook in Berlijn, Amsterdam, Schwerin, Rembrandts vader ook in de verzameling Nostitz te Praag en in het Louvre te Parijs enz.) en toont hier bij een fijn gevoel voor licht-donker een streven naar gelijkenis en een scherpe karakteriseering, benevens een voortreffelijke techniek, hoewel reeds zucht naar detailleering merkbaar wordt, die echter nog niet te ver gedreven is. In het algemeen is zijn schilderwijze in deze periode nog los en worden zichtbare penseelstreken nog niet opzettelijk vermeden. Onder Rembrandt's invloed ontstonden in deze jaren ook nog eenige Tobiasvoorstellingen (bijv. bij Lord Ribblesdale te Londen), biddende kluizenaars en dergelijke. Ook is het mogelijk, dat hij door Rembrandt's schilderijen met kunstlicht (bijv. den Geldwisselaar in Berlijn) tot zijn voorstellingen met kaars en lamplicht gekomen is.
Nadat Dou zich zelfstandig had gevestigd, werd zijn techniek langzamerhand fijner, in 't bijzonder wat betreft het weergeven van huisraad; het lichtdonker, meest in een zilvergrijzen koelen toon gehouden, wordt steeds beter; daarentegen verliest de karakteriseering in zijn portretten aan kracht. Bij de reeds bestaande onderwerpen komen andere, die ervan afgeleid zijn: naast kluizenaars heilige Magdalena's (Berlijn, Stockholm enz.), studenten (collectie Czartoryski te Krakau) en geleerden, gedeeltelijk voluit, gedeeltelijk ten halven lijve. Ook ontstaan er portretten, waaronder het frissche, vlot geschilderde zelfportret in de National Gallery te Londen. Omstreeks 1640 wordt de techniek steeds meer beheerscht door het streven