heeft voortgebracht. Het was of hij wilde toonen dat, al ontging hem al dien tijd (1834-52) de begeerde en dikwijls beloofde akademische werkkring hij ook zonder dezen wetenschappelijk kon arbeiden. Hij correspondeerde met een du Bois Reymond, Joh. Müller, Henle, verkeerde met Moleschott, Donders en Heye. Donders, jong offic. van gez., reisde naar Zwolle om v.D.'s handige proeven op het ruggemerg van kikkers te bewonderen; met Heye was hij lid der ‘Staatscommissie tot herziening der geneeskundige Staatsregeling’. In zijn woonplaats werd hij weldra ijverig secretaris der Provinc. geneesk. commissie.
Hij deed aan politiek en was als zoodanig zeer bevriend met Thorbecke, met wien hij vrij regelmatig correspondeerde. Hoe hij in het buitenland bekend was, schetst Moleschott ons. Bisschoff noemde hem v. Deen ‘als uitmuntend physioloog en als den drager dezer wetenschap in de Nederlanden.’
In aansluiting aan zijn diss. verschenen talrijke verhandelingen over het zenuwstelsel, het eerst in het T.v. Natuurl. Gesch. en Physiol. van v.d. Hoeven, b.v. Over de zijdelingsche takken der zwevende zenuw v.d. Proteus (I, 1834); Over de voorste en achterste strengen in het ruggemerg (V); Aant. over de zenuwvlechten (V); Over de gevoelszenuwen (VI) enz.; Nieuwe proeven o.h. ruggemerg (XI, 1849). Afzonderlijk verschenen op dit gebied: Nieuwe Bijdragen t.d. Physiol. d. zenuwen (Leiden 1838); Nadere ontdekkingen o.d. Eigenschappen v.h. ruggemerg (Leiden 1839); Traités et Découvertes sur la Physiol. de la Moëlle Epin (Leiden 1841).
Zijne proeven trokken algemeen de aandacht. Benedikt Stilling bestrijdt hem in een boek: Unters. ü.d. Funktionen des Rückenmarks und der Nerven mit specieller Beziehung a.d. Abhandl. I.v. Deen's z. Physiol. des Rückenmarks (Leipz. 1842) en omgekeerd bestreed v.D. meermalen Stilling o.a. in Heye's Archief v. Gen. II, 1842. Naast al dien arbeid vond hij weldra tijd geheel zelfstandig een degelijk tijdschrift uit te geven: Nieuw Archief voor Binnen- en Buitenlandsche Geneeskunde in haren geheelen omvang (Zwolle, 1846 t/m. 1850). Hier blijkt weer, dat hij naast zijn experimenteele studies over het zenuwstelsel ook zuiver anatomische verhandelingen schrijft. Reeds in 1838 verscheen: Anatomische Beschreibung eines Monströsen sechsfüssigen Wasserfrosches (Leiden). Nu vinden we o.a. verhandelingen over den uterus mascul., later verscheen (1848) Bijdrage tot de ontwikkeling der geslachtsd. v d. Mensch en de Zoogdieren, en ook in den eersten jaargang van het Ned. Tijdschr. voor Gen. is een verhandeling over dergelijke onderwerpen van zijne hand.
Als herinnering aan de eerste schreden in de praktijk verscheen: Bijdrage tot de leer en de behandeling der Aziatische cholera (Zwolle 1848).
Naast zijn Nieuw Archief gaf hij met Donders en Moleschott uit de bekende Holländ. Beiträge zu den Anatomischen u. Physiol. Wissensch. (Dusseldorf u. Utrecht) die een kort bestaan hadden.
In 1851 kwam het Professoraat, te Groningen, en hield hij een inaugureele rede: Over den omvang der physiologische wetenschap en over de waarneming als het middel om haar te beoefenen; 1857 werd hij ordinarius. 1861 hield hij een rectorale oratie: Over de werking der natuurkrachten in het dierlijk organisme in het algemeen en over den invloed der electrische kracht op de stofwisseling in het bijzonder.