[Deketh, Albartus]
DEKETH (Albartus), geb. te Harlingen 4 Oct. 1796, overl. te 's Gravenhage 3 Juni 1857, zoon van Mr. Petrus Dekethen Gezina Barbera Telting. In 1814 te Utrecht student geworden, promoveerde hij daar 15 Juni 1821 op een Specimen varii argumenti. Hij vestigde zich als advocaat te Leeuwarden, werd daar korten tijd later commissaris van politie en werd in 1825 tot suhstituut-officier van justitie bij de Rechtbank van eersten aanleg aldaar benoemd. In 1835 werd hij officier van justitie te Sneek, in 1838 advocaat-generaal bij het provinciaal Gerechtshof van Friesland en in 1841 advocaat-generaal bij den Hoogen Raad der Nederlanden, welke waardigheid hij tot zijn dood bekleedde. Van andere door hem waargenomen functies dient genoemd zijn lidmaatschap van den haagschen gemeenteraad.
Als liefhebber en beoefenaar van geschiedenis en letterkunde, vooral ook der penningkunde, behoorde hij tot de medeoprichters van het Friesch Genootschap voor Geschied-, Oudheid- en Taalkunde, waarvan hij penningmeester was. In 1840 hield hij voor het genootschap een lezing over stadhouder Ernst Casimir.
In 1828 was hij gehuwd met Claudine Petronelle Jacoba Crommelin.
Zie: A. Telting in Levensb. Letterk. 1857, 184-190; Weekblad van het Regt, 1857, no. 1846.
van Kuyk