aannam, geb. 17 Mrt. 1825 te 's Gravenhage, overl. 6 Febr. 1876 te Batavia. Hij studeerde eerst te Leiden, daarna te Delft, waar hij in 1846 het radicaal voor o.-i. ambt. verkreeg. In Indië werd hij in 1847 toegevoegd aan Winter en Wilkens te Soerakarta, om hen bij te staan in het vertalen van wetten in Mal. en Javaansch. Van 1851-1860 zette hij zijne studiën van het Javaansch en Kawi voort. Sedert 1862 woonde hij te Batavia en gaf herhaaldelijk advies aan de regeering en het Bataviaasch Genootschap, o.a. over de transcriptie van plaatsnamen, over de uitgave van het Jav. woordenboek van Winter en Wilkens enz. Zijne hoofdwerken zijn: De geschiedenis van Baron Sakendher (1850-1851); Brata Joeda of de strijd der Bharata's in Verh. Batav. Gen. XXVII en XXVIII en de Kawi-oorkonden (Leiden 1875), waarvan echter alleen de facsimilé's en de transcriptie verscheen, terwijl het glossarium erop onuitgegeven bleef. Verder verscheidene kleinere verhandelingen in het Tijdschr. v.h. Bat. Genootschap en in de Bijdr. T.L. Vk. v. Ned.- Indië.
Zie: L.W.C. van den Berg, In Memoriam in Tijdschr. Ind. T.L. Vk. XXIII, 423-441; Levensb. Letterk. 1877, 3; Zie ook: Encyclop. v. Nederl. Indië I, 361-362.
Juynboll