[Coeverincx, Gysbertus]
COEVERINCX (Gysbertus), geb. te St. Oedenrode omstr. 1539, overl. 20 Sept. 1613 te 's Hertogenbosch. Hij studeerde te Leuven en behaalde daar het licentiaat in de theologie. Omstreeks 1566 werd hij benoemd tot pastoor te Oss, alwaar hij in 1571 ook deken werd. Inmiddels was hij in 1569 kanunnik van het kathedraal kapittel van St. Jan te 's Hertogenbosch geworden, terwijl hij 8 Jan. 1571 tot aartsdiaken van het bisdom werd aangesteld. Hetzelfde jaar trad hij op als president van het pas opgerichte seminarie. Al deze hooge bedieningen deden hem als van zelf deelnemen in het bestuur des bisdoms. Zoo o.a. deed hij in 1571 met den bisschop de visitatiën en bestuurde hij verschillende geestelijke gestichten. Tijdens de afwezigheid van bisschop Metsius nam hij in 1578 als officiaal en bisschoppelijk vicaris het bestuur van het bisdom op zich. Na in 1585 benoemd te zijn tot deken van het kathedraal kapittel, werd hij eindelijk in 1589 op den bisschoppelijken zetel van Deventer verheven. De groote moeilijkheden aan deze verheffing verbonden, schrikten hem af, zoodat hij pas 20 Maart 1590 de keuze aannam. Zijn godsvrucht en ijver, geleerdheid en bekwaamheid, waardoor hij reeds vroeger ook bij verschillende synoden op den voorgrond was getreden, deden van zijn bestuur voor Deventers kerk de beste resultaten hopen. Hij kwam echter niet in de gelegenheid bezit te nemen van zijn zetel, wijl Deventer nog hetzelfde jaar door de Staten werd ingenomen, die aan den bisschop geen gelegenheid lieten zich als zoodanig te doen gelden. Hij bleef daarom in den Bosch zegenrijk werkzaam en trad na den dood van bisschop Crabbeels als vicaris capitularis in het bestuur van het bisdom.
Nog in 1596 trad hij op als bestuurder van het klooster der Zwarte zusters te 's Hertogenbosch.
Zijn groote verdiensten blijken hieruit, dat de ijverige Sasbout Vosmeer hem, hoewel reeds op hoogen leeftijd, in 1610 nog als den allereersten meende te mogen aanbevelen voor den vacanten bisschopszetel van Roermond. Na een zeer werkzaam leven stierf hij 20 Sept. 1613 en werd begraven in het groote koor der St. Janskerk te 's Hertogenbosch.
Havensius getuigt dat het verslag over het bisdom den Bosch in zijn werk de Erectione novorum episc. van de hand van Coeverincx is. Hij schreef ook Analecta, in 1907 uitgeg. door G.v.d. Elsen en W. Hoevenaars.
Zie: Schutjes, Gesch. v.h. bisd. 's Hert. (den Bosch 1870) II, 181; Coppens, Nieuwe beschryving v.h. bisdom 's Hert. (den Bosch 1840) I, 317; Synodicon Belgicum (Mech. 1828) I, 204, 248, 268, 405-06; Havensius, Comment. de erectione episc. 197-200; Archief Aartsb. Utrecht IV, 27 e.v.; VI, 403; X, 142; XIII, 250; v. Heussen, Hist. episc. Daventr. 22 e.v.; Revius, Dav. Ill. 523; Moonen, Chronyke van Deventer 134.
Gasman