[Cathuis, Arnold]
CATHUIS (Arnold), geb. 21 Dec. 1576 te Leeuwarden, gest. 14 Dec. 1629 te Roermond. Hij was de zoon van den volg. en Margareta Sweert. Te Haarlem genoot hij onderricht van den geleerden Corn. Schonaeus, vervolgens studeerde hij te Franeker, Leiden en Padua, waar de Venlonaar Erycius Puteanus zijn vriend was, de wijsbegeerte en de geneeskunde. Een ernstige ziekte deed hem van levensrichting veranderen, zoodat hij in Oct. 1602 te Rome in de societeit van Jezus trad. In 1606 werd hij door kardinaal Bellarminus priester gewijd. Om gezondheidsredenen voltooide hij te Leuven zijn godgeleerde studiën, en werd in 1609 naar zijn geboorteplaats gezonden, om er het zendingswerk der Jezuïeten door een blijvende vestiging te bestendigen. Slechts drie jaren (1609-1612) kon C. zijn stadgenooten door woord en voorbeeld opwekken, want de tegenkanting van den plaatselijken pastoor, die hem het recht der pastoralia betwistte, was zoo hevig, dat C., ofschoon verblijvend ten huize van leeuwardensche vrienden, eerst in de omstreken der stad zijn ijver uitoefende, en vervolgens voorgoed uitweek in 1613, om zich te Zwolle te vestigen, waarvan de pastoor in dien tijd juist gevangen zat. C. predikte er met zulk een goeden uitslag, dat, ook toen de pastoor weer was teruggekeerd, de helft der gemeente hem bleef aanhangen. Van Zwolle uit bezocht C. Sneek, Kampen en andere plaatsen, tot hij in 1619 naar Leiden vertrok en vandaar naar de Zuidelijke Nederlanden. Hier onderwees hij te Leuven de godgeleerdheid en de H. Schrift, waarop hij eenige verklaringen en aanteekeningen uitgaf. Het officie der Onbevlekte Ontvangenis is door hem, waarschijnlijk voor het eerst, in het nederduitsch vertaald (1628). Hij overleed als rector van het Jezuïetencollege te Roermond, (1626-1629)
twee maanden na zijn broeder Huibert, met wien hij overeengekomen was, dat de eerstoverlijdende aan God zou vragen, dat de overblijvende hem spoedig mocht volgen.
Zie: W.v.d. Heyden, Verhaal van de Verrigtingen der Jezuieten in Friesland (Leeuwarden