[Boddens, Joannes]
BODDENS (Joannes), geb. te Brugge 20 April 1596, Jezuïet 9 Mei 1613, priester 28 Maart 1626, te Maastricht onthoofd 20 Juli 1638. Na eenige jaren in de Zuidelijke Nederlanden werkzaam te zijn geweest, werd B. in 1632 rector van 't Jezuïetencollege te Maastricht. In hetzelfde jaar gaf zich de stad aan Frederik Hendrik over. In de voorwaarden van overgave stond uitdrukkelijk over het Jezuïetencollege bepaald, dat het in zijn rechtstoestand in niets schade zou lijden. In 1635 echter eischten de Algemeene Staten, dat door alle geestelijken een eed zou worden afgelegd, waarbij zij beloofden ‘haar ordonnantien en bevelen te zullen gehoorzamen.’ Hierin meende B. niet te mogen toestemmen, tenzij met uitdrukkelijk voorbehoud in vele punten. Maar de Staten maakten vooreerst van de zaak geen werk. Middelerwijl arbeidde B. met veel vrucht in de stad, bekeerde zelfs den gouverneur der stad, den hertog van Bouillon, tot het katholiek geloof. Tijdens diens afwezigheid werd het bestuur waargenomen door den heer van Goldstein, die 20 Febr. 1638 een zekeren Jan Lansman gevangen zette. Deze bekende aanstonds de stad den Spanjaarden in handen te hebben willen spelen, verklaarde, dat een Franciskaan, pater Vinck, van het plan afwist, maar sloot, in zijn eerste verhoor, uitdrukkelijk alle medeweten van Jezuïeten uit. Daarna liet hij zich overhalen 3 Jezuïeten, pater Boddens, pater Pasman en broeder Nottijn van het complot te beschuldigen, zoodat 10 Maart B. gevankelijk werd weggevoerd. Lansman met B. geconfronteerd verklaarde, dat hij aan B. het gesmeed verraad had meegedeeld en dat deze hem onder eede het stilzwijgen had opgelegd. B. ontkende en onderteekende 30 Maart een stuk, door hem zelf opgesteld, waarin hij op zijn
priesterlijk woord bevestigde, nooit iets van het complot te hebben geweten. Vervolgens werd B. herhaaldelijk op de meest barbaarsche wijze gefolterd om hem tot bekentenis te dwingen, maar hij bleef zijn onschuld betuigen. De fransche gezant in den Haag, d'Estampes, stelde voor, de zaak voor een andere rechtbank te doen uitmaken, maar zijn verzoek werd afgeslagen. Evenmin baatte het protest van den bisschop van Luik, medeheer over Maastricht. 17 Juli werd B. nog 3 uur gefolterd, maar steeds herhaalde hij: ‘nooit zal ik mij schuldig bekennen aan iets, waaraan ik onschuldig ben.’ Op den dag zijner terecht-