aán met verzoek tot examinate door ‘verstandige’ stuurlieden, waarop 12 Juni 1612 werd besloten, dat hij de instrumenten, in het geschrift vermeld, zou leveren, terwijl hij verder, het volgende jaar, op last der Staten, zijne uitvinding demonstreerde voor eenige, door de amsterdamsche admiraliteit en O.-I. compagnie, aangewezen personen, die haar goedkeurden op het groote struikelblok na: ‘een instrument, daermede hij den tyt sal kunnen meten.’ In verband daarmede verzocht hij begin Juli 1613 van de Staten ƒ 400 en later octrooi voor zijne uitvinding, wat hem, met eenig voorschot, 8 Jan. 1614 werd toegestaan. Hij faalde vermoedelijk in de verdere volmaking: het laatste wat van hem gehoord wordt, is, dat hij en zijn vrouw een schuld van ƒ 364 in den Haag hadden achtergelaten en ‘een schoonen coperen globum, die veel meer waard is’ waarop de Staten aan den schuldeischer 27 Nov. 1614 ƒ 250 voorschoten.
Zie: Resolutien Staten-Generaal 23 Mei, 12 Juni 1612; 18 Juni, 9 en 12 Juli 1613; 8 Jan. en 27 Nov. 1614 in Dodt, Archief voor kerkel. en wereldl. gesch. V (1845) 259-60, 61, 79, 81; VI (1846) 249-50, 360.
de Waard