Staten van Holland en was namens dit gewest lid van den Raad van State (1647-1650) en gedeputeerde ter Staten-Generaal (1655-1657). In het college van de Gecommitteerde Raden van Holland vaceerde hij van 1650-1653 en in 1663. Den eersten keer verving hij hier Jacob de Witt, toen deze na zijne vrijlating door Willem II uit de regeering zijner stad had moeten treden; hij ruimde na den dood van Willem II de plaats niet in. Dit laatste wijst de plaats aan, die hij in de staatkunde inneemt: hoewel in de groote, politieke vragen de hollandsche regenten-politiek van voor en na 1650 volgende, stond hij in de kuiperijen in de dordtsche regeeringskringen meermalen tegenover de familie de Witt. Een bizonder op den voorgrond tredende persoonlijkheid was hij niet. Hij ging in 1657 als gezant naar Munster, om te bemiddelen in den strijd tusschen de stad en den bisschop. In 1660 werd hij door de Staten van Holland benoemd in de commissie van educatie, die toen voor den jongen Prins van Oranje ingesteld, maar spoedig opgeheven werd. Hij is tweemaal gehuwd geweest: 1o. in 1629 met Suzanna de Velare; 2o. met Elisabeth Ruysch, dochter van Koenraad Ruysch uit het bekende dordtsche regentengeslacht van dezen naam. Beide huwelijken waren kinderloos.
Zijn door een onbekende geschilderd portret bevindt zich in het Arent Maertens Hof te Dordrecht.
Zie Balen, Beschrijving van Dordrecht, 974; verder de nieuwe uitgave der Brieven van de Witt in Fruin's bewerking, deel I-II, zie het reg. in deel IV; voor het gezantschap naar Munster: der Kinderen, De Nederlandsche Republiek en Munster gedurende de jaren 1650-1666, 69 vlg.
Japikse