[Asser, Carel (2)]
ASSER (Carel) (2), geb. te 's Gravenhage 1 Juni 1843, overl. te Leiden 10 Dec. 1898, zoon van den haagschen rechter Mr. Louis Asser, en naamgenoot van zijn grootvader, die voorgaat. Na 15 Juli 1861 als jur. student te Leiden te zijn ingeschreven, verkreeg hij 15 Dec. 1866 aldaar den doctorstitel in de rechten na verdediging van een dissertatie: De telegraphie in hare rechtsgevolgen ('s Grav. 1866), waarna hij zich als advocaat in den Haag vestigde. Reeds 22 Mrt. 1871 werd hij tot rechter-plaatsvervanger en 6 Juli 1878 tot rechter in de arrondissements-rechtbank aldaar benoemd. Na het aftreden van zijn leermeester, prof. van Boneval Faure, in 1892 als hoogleeraar te Leiden, werd Asser diens opvolger en 19 Oct. 1892 aanvaardde hij dien post met een redevoering over: Wetenschap en Wetgeving (Leiden 1892), en vervulde hem tot zijn dood. Hij was gehuwd met Jacoba de Sturler.
Geroemd om zijn nobel karakter en uitgebreide rechtskennis, dient hij ook in herinnering gebracht als muziekliefhebber en muziekkenner. Van de staatscommissie tot herziening van het Burgerlijk Wetboek, ingesteld bij kon. besluit van 28 Febr. 1880, was hij lid en secretaris; ook heeft zijn naam gestaan op de nominatie voor een raadsheersplaats in den Hoogen Raad.
Behalve eene bewerking van het Burgerlijk Wetboek in De Regtspraak van Léon, verscheen van zijn hand een: Handleiding tot de beoefening van het Nederlandsch Burgerlijk Recht (Zwolle 1878 v.v.) met medewerking van den vice-president der haagsche rechtbank Mr. Ph.W. van Heusde. Asser heeft daarbij de Handleiding van prof. van Hall min of meer als voorbeeld genomen. Bestemd om in groote trekken voor den eerstbeginnende een beeld van het burgerlijk recht te teekenen, is het werk door Asser slechts tot de helft van het derde deel voltooid; onder voortzetting van Mrs. J. Limburg, P. Scholten, E.M. Meyers, A. Anema en H. van Goudoever is het langzamerhand van karakter veranderd en in een uitvoerige verklaring van het burgerlijk recht overgegaan, die tot op heden niet voltooid is.
Zie: Eigen Haard 1899, 309-311; Weekblad van het Recht, 1871 no. 3311, 1878 no. 4280, 1892 no. 6254 en 1898 no. 7205, in het laatste een waardeerend artikel van A.A. de Pinto.
van Kuyk