| |
[Albrecht, Albertus]
ALBRECHT (Albertus) aartshertog van Oostenrijk, bijgenaamd de Vrome, jongste zoon van keizer Maximiliaan II en van Maria van Oostenrijk, dochter van Karel V, geb. 15 Nov. 1559 te Neustadt, overl. 13 Juli 1621 te Brussel. Hij had eene zorgvuldige opvoeding genoten onder leiding van den geleerden Augier Ghislain de Busbecq. Op 11-jarigen leeftijd ging hij met zijn broeder Wenzel en zijne zuster Anna, de toekomstige gemalin van Philips II, naar Spanje, waar hij evenals zijne broeders, Rudolf en Ernst, aan 's konings hof verblijf hield. Philips voelde zich bijzonder tot dezen neef aangetrokken en zag in hem in vele opzichten een geestverwant. Voor den geestelijken stand bestemd, werd hij op 18-jarigen leeftijd tot kardinaal verheven door paus Gregorius XIII, die de teekenen dezer waardigheid naar Spanje zond. Philips benoemde hem vervolgens tot onderkoning van Portugal, waar hij tien jaren de regeering voerde. Twee aanvallen door Antonio, prior van Crato, de eerste maal met eene fransche vloot, daarna met ondersteuning van Engeland en de Nederlanders op Portugal gedaan, werden tijdens het bestuur van Albertus afgeslagen. In 1595, na zijne terugkomst uit Portugal, werd hij door Philips tot aartsbisschop van Toledo verheven, waarmede hij het primaatschap in Spanje verkreeg. Tevens werd hij tot inquisiteur-generaal benoemd.
Na den dood van zijn broeder Ernst besloot Philips hem tot diens opvolger aan te wijzen als landvoogd in de Nederlanden (Apr. 1595). Reeds bij den dood van Requesens in 1576 had Alva Albertus aanbevolen en de staatssecretaris don Juan de Zun̈iga was later op dit denkbeeld teruggekomen. Keizer Rudolf werd door de keizerinmoeder overgehaald, om zijne toestemming te geven tot de aanvaarding der landvoogdij. Begeleid door 3000 man infanterie, eene welkome versterking voor de troepen in de Nederlanden, en voorzien van een aanzienlijk bedrag ongemunt zilver, bereikte Albertus Luxemburg (29 Jan. 1596), waar de graaf van Fuentes hem kwam begroeten. Te Brussel aangekomen (11 Febr.), werd hij daar feestelijk ingehaald. In zijn gevolg bevonden zich de hertog van Aumale, de prins van Chimay en Philips Willem, de oudste zoon van Willem van Oranje, die ten teeken van de verzoenende houding, die men in Spanje wilde aannemen, uit zijne ballingschap bevrijd was.
Tevens werd de vrijlating van vele nederlandsche schepen, die in de spaansche havens in beslag waren genomen, voorgesteld, om den weg te effenen voor hernieuwde onderhandelingen met het Noorden.
De nieuwe landvoogd trachtte wel de noordelijke Nederlanden voor zich te winnen, maar slaagde daarin voorloopig niet. Van onderhandelingen kon vooreerst niet komen, daar de oorlog alle aandacht eischte. In plaats van Fuentes en Ybarra benoemde Albertus tot voornaamsten legeraanvoerder Sa- | |
| |
vigny de Rosne, die veel meer dan de beide Spanjaarden het vertrouwen der Nederlanders wist te winnen. In een gelukkigen veldtocht nam hij Calais (24 Apr.), Guines, Ham en Hulst (18 Aug.), dat dapper verdedigd werd door den graaf van Solms. Eene mislukking was echter de zending van eene nieuwe Armada door de Spanjaars den. Een gedeelte der schepen werd in de haven van Cadix door de Engelschen en Nederlanders vernield, terwijl andere schipbreuk leden bij kaap Finisterre, zoodat het plan, om eene landing in Engeland te beproeven, moest worden opgegeven. In 1599 verliep ook de landoorlog niet gunstig. Prins Maurits versloeg de troepen van den graaf van Varax met eene veel kleinere macht bij Turnhout (24 Jan.) en in het najaar veroverde hij Rijnberk (20 Aug.), Meurs (20 Sept.), Groenlo (26 Sept.), Bredevoort, Enschede, Ootmarsum, Oldenzaal (21 Oct.) en Lingen (12 Nov.).
Het voordeel, tegen Frankrijk behaald met de inneming van Amiens door Porto Carrero (11 Maart), ging weer verloren, doordat Hendrik IV de stad heroverde (25 Sept.). Eene poging van Albertus om haar te ontzetten, kon niet doorgevoerd worden. In Frankrijk vond hij nergens steun; de partij, die na den overgang van Hendrik IV tot de katholieke kerk zich nog tegen zijne regeering verzette, bleek zeer zwak te zijn. Deze omstandigheid en het gebrek aan geld deed Spanje tot onderhandelingen met Frankrijk overgaan, die door den Paus werden begunstigd. Albertus, die wist, dat de spaansche troonopvolger den oorlog gaarne verlengd zag, deed alle moeite om den vrede nog tijdens het leven van Philips II tot stand te brengen. Zijne gezanten De Tassis, Richardot en Verreyken sloten 2 Maart 1598 den vrede van Vervins tegen afstand van Calais en de overige vestingen, die de Spanjaarden bezet hadden.
Bijna gelijktijdig (6 Maart) teekende Philips de akte, waarbij de Nederlanden werden afgestaan aan Albertus en aan 's konings oudste dochter Isabella, wier huwelijk spoedig zou gesloten worden. Dit plan was in 1586 reeds door don Juan de Zun̈iga voorgesteld; thans werd het voorgestaan door Idiaquez en Moura. Bij kinderloos overlijden van een der beide echtgenooten zouden de Nederlanden aan Spanje terugkomen. Albertus zou het regentschap blijven voeren, als Isabella eerder overleed. Eene dochter uit hun huwelijk zou de echtgenoot van den koning van Spanje worden en een zoon alleen mogen huwen met toestemming der kroon. De aartshertogen moesten zweren, de katholieke Kerk trouw te zullen blijven en geen ketters in hun dienst te zullen nemen. Albertus moest in het geheim beloven, aan alle eischen van Philips te zullen voldoen (6 Jan. 1599). De koning behield de voornaamste vestingen en mocht er de gouverneurs en garnizoenen aanwijzen. De bedoeling van Philips was, de Nederlanden zoo nauw mogelijk aan Spanje verbonden te houden, ook voor het geval, dat er kinderen zouden geboren worden. Hij heeft erover gedacht, aan Albertus den koningstitel te verleenen, maar hiertegen verzette zich keizer Rudolf.
Albertus verkreeg 30 Mei 1598 volmacht van de Infante voor de regeling der overdracht. De huldiging van Isabella door de Staten-Generaal had 22 Aug. 1598 te Brussel plaats, bij welke plechtigheid zij vertegenwoordigd werd door Albertus en waarbij Richardot eene toespraak hield. Daags daarop gaf de aartshertog een feestmaal en 24 Aug. woonde hij eene processie in de hoofdkerk te Brussel bij. Hij verliet de etad
| |
| |
14 Sept., het bestuur overlatend aan den kardinaal Andreas van Oostenrijk (zie kol. 33-35 en reisde door Duitschland en Tyrol naar Ferrara waar hij door paus Clemens VIII in den echt werd verbonden met Isabella, die vertegenwoordigd werd door den hertog van Sessa. Tegelijk werd het huwelijk van den Infant Philips van Spanje en Margaretha van Oostenrijk gesloten (15 Nov.). Te Valencia hadden de huwelijksfeesten plaats (18 Apr. 1599).
De aartshertogen verlieten Barcelona 7 Juni en kwamen 20 Aug. te Thionville en 5 Sept. te Brussel aan. In den winter 1599-1600 reisden zij door de gewesten, om zich te doen huldigen en de privileges te bezweren. Hun streven, om de Nederlanders te bevredigen, bleek uit de benoeming van verschillende edelen uit het land tot belangrijke posten. De hertog van Aerschot, de graaf van Aremberg en Philips Willem van Oranje traden in den Raad van State; Havré werd hoofd der financiën, Berlaymont en Egmond stadhouders van Artois en Namen. Aerschot, Havré, Egmond en anderen werden tevens verheven in de orde van het Gulden Vlies. De bijeenroeping der Staten-Generaal (Apr. 1600) was een nieuw bewijs van erkenning der nationale instellingen, maar op de vergaderingen van dit college openbaarde zich spoedig een diepgaand verschil van gevoelen. De Staten wilden vrede met de Noordelijke gewesten, maar Albertus kon, gebonden door de spaansche politiek, niet verder gaan dan het zenden van een gezantschap naar het Noorden (Juni). Dit had ten gevolge, dat eene bijeenkomst te Bergen op Zoom werd gehouden (begonnen 21 Juli), waar Albertus vertegenwoordigd werd door den graaf van Bassigny, kolonel Bentinck en den pensionaris Codt en de Noordelijke gewesten door Oldenbarnevelt. De conferentie ging echter spoedig uiteen, daar de noordelijke gewesten geheele afscheiding van Spanje bleven eischen. Even weinig resultaat had eene conferentie te Boulogne, in het begin van 1600 gehouden tusschen de gezanten van Elisabeth van Engeland, Albertus en keizer Rudolf. Op de vergaderingen van de Staten-Generaal leverde de behandeling der financiën de grootste moeilijkheden op en de aartshertogen zagen zich genoodzaakt, tegen hun zin eene maandelijksche bijdrage van ƒ
300.000 voor den oorlog vast te stellen, wat tot groot verzet aanleiding gaf. De vergadering werd daarna ontbonden en is niet weer opgeroepen.
Op het oorlogsterrein was het voordeel in deze jaren niet aan de zijde van den aartshertog. Prins Maurits veroverde Maart 1600 de forten Crèvecoeur en Sint Andries; in Juni ondernam hij den gewaagden tocht door Vlaanderen naar Duinkerken, om de kaperij hier tegen te gaan en om de forten, door de aartshertogen om Oostende gebouwd, te vernielen.
Albertus wist de dreigende muiterij onder de troepen te voorkomen en Isabella ondersteunde hem door te beloven, haar juweelen te gelde te maken. Met 10.000 man, in den omtrek van Gent verzameld, rukte hij op naar Nieuwpoort. Bij deze stad had het gevecht plaats (2 Juli), waarin Maurits na hardnekkigen strijd de overwinning behaalde, terwijl Albertus, licht gewond, ternauwernood ontkwam. De admirant van Arragon, Francesco de Mendoza, werd gevangen genomen. Na den terugtocht van prins Maurits ging de aartshertog over tot het beleg van Oostende, dat na drie jaren (5 Juli 1601 - 22 Sept. 1604) door Ambrosius Spinola werd ingenomen. Talrijk waren de moeilijkheden, die de belegeraars te overwinnen hadden. De stad kon
| |
| |
van de zeezijde niet worden ingesloten en de Hollanders voorzagen haar per schip van levensmiddelen. Frederik Spinola, uitgezonden om dit te beletten, sneuvelde in een zeegevecht (26 Mei 1603). Eene muiterij der italiaansche troepen in Brabant, die het kasteel Hoogstraten bezetten, moest met gewapende macht worden bestreden; de muiters werden ondersteund door prins Maurits en begaven zich in dienst van dezen. Albertus was niet in staat, het leger voor Oostende geheel te beheerschen en liet het commando over aan Ambrosius Spinola. De verovering van Rijnberk en Meurs (eind 1601) en Grave (20 Sept. 1602) door Maurits, diens inval in Brabant (zomer 1602) en die van graaf Lodewijk van Nassau, waren evenzoo vele pogingen om de belegeraars af te leiden. De inneming van Aardenburg en Sluis (12 Mei en 20 Aug. 1604) vergoedde aan de Nederlanders vrijwel het verlies van Oostende. De stoutmoedige tocht van Spinola naar het Noorden (1605), waarop hij Oldenzaal en Lingen innam, en de verovering van Lochem, Groenlo en Rijnberk (1606) dreigden opnieuw de Noordelijke Nederlanden in gevaar te brengen, maar geldgebrek werkte nadeelig op de stemming der troepen, zoodat Groenlo en andere plaatsen weer verloren gingen.
Zoowel in het Noorden als in Spanje bestond eene partij, die niets liever dan een vrede of een bestand wenschte en Albertus begunstigde de pogingen om hiertoe te geraken.
Door Walraven van Wittenhorst, Dr. Johan Gevaerts en pater Johan Neyen, commissarisgeneraal der Franciscanen, werden de eerste onderhandelingen gevoerd, die tot een wapenstilstand van 8 maanden (4 Mei 1607) leidden. In 1608 werden de besprekingen te 's Gravenhage geopend, waarbij Spinola, Juan de Mancicidor, Richardot, Neyen en Verreyken Spanje en de Aartshertogen vertegenwoordigden, Oldenbarnevelt en de griffier Aerssens het Noorden en waarbij de fransche gezant Jeannin als bemiddelaar optrad. Albertus zond later nog zijn biechtvader In̈igo de Brizuela, die veel bijdroeg tot den voortgang der onderhandelingen. Een bestand voor 12 jaren kwam 9 April 1609 te Antwerpen tot stand, waarvan de plechtige afkondiging 14 Apr. plaats had. Philips had zijn eisch van staking der vaart op Indië en van vrije godsdienstoefening der katholieken in het Noorden laten vallen.
Spoedig dreigde opnieuw oorlogsgevaar ten gevolge der gulik-kleefsche successiekwestie na den dood van hertog Johann Wilhelm (25 Maart 1609). Koning Philips III van Spanje koos hierbij partij tegenover den keizer, die de betwiste landen voorloopig in beslag deed nemen. Koning Hendrik IV stond gereed tot inmenging in deze verwikkelingen. Hij werd in zijne vijandige gezindheid tegenover het huis Habsburg versterkt, doordat de echtgenoot van den prins van Condé, Charlotte de Montmorency, die hij met zijne liefdesbetuigingen vervolgde, een toevlucht vond bij Albertus (29 Nov. 1609). Deze trad als bemiddelaar tusschen Condé en Hendrik IV op. De laatste verzocht 8 Mei 1610 toestemming, om met het leger door Luxemburg te trekken, hetgeen Albertus toestond op voorwaarde, dat de marschroute van te voren werd bepaald. De dood van den koning (8 Mei) verhinderde de plannen van Frankrijk echter.
In 1612 na den dood van keizer Rudolf was er een oogenblik kwestie, dat Albertus hem zou opvolgen, maar zijn oudere broeder Matthias werd keizer. Aug. 1614 begaf het spaanschnederlandsche leger onder Spinola zich naar de
| |
| |
Rijnstreken, waar het twee jaar bleef. Ook het staatsche leger onder prins Maurits vertoefde aan de grens, maar tot eene verbreking van het bestand heeft de gulik-kleefsche successie geen aanleiding gegeven.
Het uitbreken van den boheemschen opstand gaf Albertus aanleiding, zijn zwager Philips III aan te sporen, de partij van den keizer te kiezen. Het spaansch-nederlandsche leger rukte derhalve Sept. 1620 op naar de Paltz. Albertus verleende in denzelfden tijd zijn beschermheerschap voor de totstandkoming van een verbond tot verdediging van het geloof. De zending van Pecquius, kanselier van Brabant, naar het Noorden, om het bestand te doen verlengen, mislukte geheel. Kort daarna overleed Albertus, die reeds lang aan jicht leed. Hij werd in de Sainte-Gudule te Brussel begraven (11 Maart. 1622).
Het bestand was niet gunstig geweest voor zijne positie. De oorlogstoestand was eene van de voornaamste oorzaken geweest voor den afstand van de Nederlanden aan de Aartshertogen. Met het staken van den oorlog gold deze reden niet meer. Philips III van Spanje was een tegenstander van de splitsing der monarchie. Toen het bleek, dat Albertus' huwelijk kinderloos bleef en de Nederlanden weer aan de kroon zouden vervallen, liet Philips er zich als landsheer huldigen (1616). Door zijne dienaren Spinola, Mancicidor en de Brizuela bleef hij de politiek in de Nederlanden leiden. Albertus was een zeer vroom vorst en bevorderde vooral in zijn latere jaren de godsdienstige aangelegenheden. Nauwgezet nam hij zijne godsdienstplichten waar; hij bezocht kloosters en kerken en legde den eersten steen van verschillende kerken. De Jezuïeten zagen hun invloed belangrijk toenemen. Ook de Karmelieten werden door Albertus begunstigd. Een sterke toeneming van katholieken geloofsijver valt onder Albertus' regeering waar te nemen. In 1597 werd na jaren weder eene Wederdoopster, Anna Hove, levend begraven. Met Albertus' komst had de Paus den bisschop van Tricarico, Frangipani, als zijn nuntius te Brussel geplaatst. Diens vicaris-apostoliek in Holland en Zeeland, Sasbout Vosmeer, versterkte de betrekkingen met de katholieken in het Noorden. Ook de katholieken in Engeland werden door de Aartshertogen gesteund en vele vervolgden vonden in hunne landen eene wijkplaats.
Nationaal was Albertus' bestuur niet in vollen zin. Hij zelf bleef een vreemdeling. Spanjaarden regeerden bijna uitsluitend in den Geheimen Raad en in de Junta's, die voor verschillende bestuursafdeelingen werden opgericht. De Staten-Generaal en de Raad van State kwamen niet bijeen. De hofhouding was op spaansche wijze en met groote weelde ingericht, maar tevens zeer streng katholiek, ja in sommige opzichten kloosterlijk. Letterkundigen en schilders genoten Albertus' bescherming, zooals Wenceslaus Coeberger en Petrus Paulus Rubens. De laatste, die zeer in zijn gunst stond, werd in 1609 hofschilder. Tot bevordering der textiel-industrie en van handel en nijverheid in het algemeen werden verschillende maatregelen genomen. Albertus sprak goed duitsch, spaansch en latijn en verstond fransch en italiaansch. Hij was werkzaam, maar talmde dikwijls met het nemen van een besluit. Hij was niet ontbloot van militaire bekwaamheden, hoewel zijne neigingen en lichaamsgesteldheid hem meer geschikt maakten voor het kabinet. Zijne portretten geven een mager, bleek gelaat te zien met peinzenden blik en de duidelijk waarneembare onderkin der Habsburgers.
| |
| |
Brieven van Albertus in Coleccion de documentos ineditos para la historia de Espana XLII, XLIV; Archives de la Maison d'Orange-Nassau ed. Groen van Prinsterer IIe S. I; Gachard, La Bibliothèque nationale à Paris (Brux. 1875-77).
Biographische geschriften zijn: Miraeus, Elogia Alberti; Ciaconius, Vitae Pontificum et Cardinalium (Romae 1677) IV, 51-53; l' Histoire de l' Archiduc Albert (Cologne 1693); Ch. Dubois, Histoire d' Albert et d' Isabelle (Brux. 1847).
Verder: Bochius, Historia profectionis et inaugurationis Alberti et Isabeliae (Antverp. 1602); Bentivoglio, Relations de Flandre (Brux. 1642); Jeannin, Négociations; Gachard, Collection de documents inédits concernant l'hist. de la Belgique (Brux. 1833), I; G.G. Vreede, Lettres et négotiations de Buzanval et d' Aerssens (Leiden 1846); Gachard, Les Etatsgénéraux de 1600 (Brux. 1849); R. Fruin, Tien jaren uit den Tachtigjarigen Oorlog; Henrard, Henri V et la princesse de Condé (Brux. 1870); M. Ritter, Der Jülichsche Erbfolgekrieg (München 1870-77); J. Houday, Joyeuse entrée d' Albert et d' Isabelle (Lille 1873); C.A. van Sypensteyn, Het beleg van Ostende (Haag 1887); A. Waddington, La république des Provinces Unies, la France et les Pays-Bas Espagnols I (Paris 1895); G. Turba, Beiträge zur Geschichte der Habsburger (Wien 1899); Rodriguez Villa, Don Francisco de Mendoza, almirante de Aragon (Madrid 1899) en Ambrosio Spinola (Madrid 1905); A. Poncelet, La compagnie de Jésus en Belgique (Brux. 1908); V. Brants, Receuil des ordonnances des Pays-Bas. Règne d' Albert et Isabella (Brux. 1909); E. Descailles, La légende des bons souverains. Les Archiducs (Brux. 1910); L. Klingenstein, The great Infanta (London 1910); Pirenne, Histoire de Belgique, IV, 211 suiv.
Verschillende mémoires uit de Collection de mémoires sur l'hist. de Belgique (No. 17, 21-24, 27); uitgaven der Rijks Geschiedkundige Publicatiën, nl. Blok, Relazioni Veneziane; Brom, Archivalia in Italië; Orbaan, Bescheiden over Nederl. schilders, zie registers. Tijdschriftartikelen en memoriën, genoemd in Petit's Repertorium I, 167-181, 823; II, 47 Ook Bulletin de la Commission d' Histoire LXXVII; Bullet. de l' Acad. roy. de Bruxelles, Classe de Lettres, 1909, 177-222, 1910, 364-388; Lonchay in Mélanges de Paul Fredericq.
Voor pamfletten zie de Catalogi van Muller-Tiele, van der Wulp, Rogge, Petit en Knuttel.
Haak |
|