loof te omhelzen en werkelijk ging zij ook te Venray tot het katholicisme over. Haar ouders wendden alle pogingen aan, om hun minderjarige dochter in het ouderlijke huis te doen wederkeeren; zij gaven de zaak in handen van het gericht te Venray, maar dit college verklaarde 23 Nov. 1700 geen competente rechters in deze zaak te zijn, aangezien het geschil de conscientie betrof; zij verwezen haar daarom naar het Hof van Gelderland. Om schepenen van Venray tot andere gedachten te brengen, wendde Alberts zich tot Albert Brielius, schout der stad en heerlijkheid Helmond, benevens tot Simon Coenraat Lintworm, stadhouder van den hoog- en laagschout der stad en Meierij van 's-Hertogenbosch, maar noch op het schrijven van den schout, noch op dat van den stadhouder heeft het schepencollege acht geslagen. Ten einde raad stelde Alberts nu een request op, dat hij den St.-Gen. toezond
en dat de bron werd van veel jammer en verdriet voor de Meierij. Reeds 17 Dec. 1700 namen de St.-G. in deze een resolutie, maar het gerecht van Venray bleef zijn gedragslijn handhaven, al hadden ook de heer van Helmond, de pastoor, benevens de magistraat der stad zich met het geval gemoeid. 20 Jan. 1701 schreven H.H.M. aan den schout, dat hij de roomsche priesters uit Helmond gevangen zou nemen en streng bewaken, totdat de jonge dochter in de ouderlijke woning zou zijn teruggekeerd; dat hij de roomsche kerk zou sluiten en daarin alle oefening van godsdienst beletten; dat hij zou voortgaan met zijn proceduren tegen die van Venray en dat hij de Staten nauwkeurig op de hoogte zou houden van den stand der zaken. Al wist iedereen ook, dat de roomsche geestelijken part noch deel hadden gehad, zoo min in de ontvluchting als in de geloofsverandering van Sophia, dit nam niet weg, dat pastoor Kennis ten stadhuize in gijzeling gezet werd. Voor Alberts en zijn gezin braken bange tijden aan, zijn nering (hij hield ook een manufactuurwinkel aan zijn huis) verliep totaal en bij herhaling stond hij bloot aan plagerijen, beschimpingen, etc. Op Paaschnacht van 1701 vertrok hij heimelijk naar Den Bosch, omdat hij zich te H. niet meer veilig achtte. In Juli 1701 vertrokken twee protestantsche schepenen der stad naar Brussel, waar Sophia verbleef ten huize van den resident Hulft. Daar bekende zij, dat zij door pastoor Kennis volstrekt niet tot het kath. geloof was overgehaald, evenmin als tot het verlaten harer ouders, want dat zij den pastoor nooit had gesproken. Er is nog een brief in 't gemeente-archief van Helmond voorhanden, waarin de pastoor den drossaard verzoekt zich naar Antwerpen te mogen begeven, ten einde Sophia daar te gaan vinden en er alles in het werk te stellen tot
voldoening van de Staten en tot bevrediging van de gemeente. Pastoor Kennis ontsnapte uit zijn gijzeling, begaf zich naar de abdij van Postel, waar hij veilig was en buiten der Staten gebied; in Helmond werd hij door een jongen priester, Petrus Janssen, vervangen. In 1706 werd deze op een nacht door een bende van 36 ruiters uit zijn pastorie gevoerd en binnen 's-Hertogenbosch, bij den predikheer Johannes Denys, die reeds in 1705 te Helmond om de bekeeringszaak was gegrepen, op de gevangenpoort gebracht. Bij resolutie van 9 Dec. 1704 was reeds de gevangeneming van Janssen bepaald, maar tot 1705 had hij nog aan de handen zijner vervolgers weten te ontkomen. Daar Sophia afwezig bleef, werd den stadhouder van den hoogschout gelast, eenige priesters uit de Meierij gevangen te nemen en ze binnen de stad in strikte