Maastricht in 1676 voerde hij de grenadiers aan en werd meermalen gekwetst. Van 1677-1684 commandeerde hij een compagnie te voet, daarna werd hij kapitein en in 1688 majoor der artillerie. Hij onderscheidde zich bij Walcourt, Fleurus (waar hij zwaar gewond werd) en Neerwinden, voerde in 1688 bevel over 2 compagnieën artillerie, maakte zich bij dat wapen zeer verdienstelijk en werd in 1693 bevorderd tot kolonel. Hij was voorts tegenwoordig bij de belegeringen van Hoei (1694) en Namen (1695) en betoonde groote dapperheid in het bloedige gevecht bij Eekeren in 1703.
Hij was gehuwd met jkvr. Anna Maria vonder Recke. In 1696 werd hij door keizer Leopold tot Reichsfreiherr verheven. Nadat hij uit gekrenkte eerzucht den nederlandschen dienst verlaten had, werd hij, in dienst van den landgraaf van Hessen, generaal-majoor, gouverneur van Rheinfels, en woonde de inname van Trarbach bij; 6 Oct. 1709 werd hij benoemd tot luit.-generaal.
Zie: Kuypers, Gesch. der Nederl. artillerie III, 20-24: Bosscha, Heldend. te Land II, 253, 254, 258.
Eysten