vervolging tegen schrijver, boekverkooper (Th. van Os in den Haag) en drukker begonnen en De Post verboden. Verbrugge werd te Delft gevangen genomen. Hij diende een verzoek in om tegen borgstelling voor de geëischte boete van ƒ 3000 in vrijheid te worden gesteld. 31 Jan. 1784 werd de zaak voor het gerecht te Delft behandeld, waarbij Verbrugge terzijde werd gestaan door den advocaat Mr. W. Bilderdijk. Het verzoek werd afgeslagen, maar 19 Mrt. 1784 verleende het Hof van Holland aan Verbrugge ‘mandament van reformatie’, d.w.z. vergunning om te appelleeren. Hij maakte daarvan gebruik en het gevolg was, dat hij na een gevangenschap van elf maanden, ontslagen werd tegen betaling van een boete van ƒ 3000 en de kosten. Bijzonder onaangenaam voor hem was, dat nu 26 Nov. 1784 ook zijn pensioen van den stadhouder ingetrokken werd. Hij heeft zich daar niet bij neergelegd, maar is blijven aanhouden om schadeloosstelling. Werkelijk is hem een gratificatie van ƒ 3000 uitbetaald. Hij bleef requestreeren bij den Prins en de Prinses. In 1785 is hem voorloopig voor twee of drie jaar weêr een pensioen van ƒ 900 toegekend, mits hij zich uit Holland verwijderde. 27 Maart 1785 is hem een half jaar pensioen of ƒ 450 uitbetaald. Na zijn ontslag uit de gevangenis in Juni 1784 heeft V. nog één nummer van De Post naar de Neder-Rhijn doen verschijnen (nr. 82) en zich toen genoodzaakt gezien deze periodiek voort te zetten onder den titel: De Hardloper van Staat (Rott., J. Hendriksen), waarvan tusschen Juli en Septemter 1784 tien nummers verschenen zijn. In September 1784 is het nieuwe weekblad te Rotterdam verboden.
In later jaren wordt V. advocaat genoemd. Mr. Sautijn Kluit heeft tevergeefs getracht uit te vinden, waar hij zijn juridische kennis had opgedaan. Daarom volge hier een citaat uit Copien van echte stukken betrekkelijk zekere onderhandeling tusschen Willem den Vijfden ... en Philippus Verbrugge ... in Holland 1787 (Pamfl. Knuttel nr. 21636), dat meerdere gegevens voor het leven van Verbrugge bevat. Men leest daar, blz. 56: ‘Verbrugge is voorts, na nog eenige maanden vertoevends, tot dat zijn Proces voor den Geregte van Delft was afgedaan, gegaan na Duitsland naar de Koninglijke Pruissische Academie te Duitsburg en heeft zich aldaar tot doctor in beide de Rechten in de maand September 1785 laaten promoveeren, waar na hij na 's Hage tot voltrekking van zijn Huwelijk is terug gekeerd en is voorts ter obedientie van zijn Hoogheid om zig uit de Provintie Holland te absenteeren, op den 1en November 1785 komen wonen met zijn Vrouw in het Dorp Ginneken, Baronie van Breda’.
Vermoedelijk is V. ook de schrijver geweest van de Prinslijke Courant, waarvan het eerste nummer, verschenen 21 Juni 1785, dadelijk verboden werd. Dan hooren wij niets meer van den gewezen predikant, thans advocaat, vóór 1795. Volgens L.G. Visscher, Leiddraad, III, 188 zou hij in dat jaar te Amsterdam in gijzeling zijn geraakt wegens het schrijven van een vlugschrift over de Politieke Eeden en het weekblad De Weerlicht van 16 Mei 1797 weet te verhalen, dat V. te Amsterdam gevangen werd gezet als schrijver van het weekblad De jonge Argus. Toch is het auteurschap van dat weekblaadje niet de aanleiding voor zijn arrestatie geweest. Hij had n.l. in dat jaar uitgegeven: Verhandeling over de vraag: Welke is het beste en zekerste middel ter beproeving, of de gronden, waarop onze tegenwoordige staatsloots rust ... standhouden enz. (Amst. in 8o.; Pamflet Knuttel, no. 22903), dadelijk herdrukt als Verhandeling over