reeds in dat jaar op de groote reizen meegenomen. In een rapport aan de Staten-Generaal werd de inventie zeer gunstig beoordeeld, en aan den uitvinder werd uit de middelen der admiraliteiten een belooning van 1000 gulden en een jaargeld van 500 gulden toegelegd. In 1602 waren de vijf kaarten gereed, en kreeg hij nog eens 100 gulden.
Van de gebulte kaarten is in verscheidene zeevaarthandboeken en strijdschriften sprake; deskunkundigen als Adriaen Metius waren er zeer mee ingenomen, maar vele stuurlieden vonden het passen er op lastiger dan op de gewone kaarten, en kaartenmakers als Albert Haeyen en Willem Jansz. Blaeu bestreden de gebulte kaarten, die aan hunne eigene uitgaven concurrentie aandeden. Tot algemeene aanwending hebben ze het dan ook nooit kunnen brengen; dat ze toch ruim 30 jaren als een goed hulpmiddel voor de zeevaart golden, blijkt uit de vermelding in de Onderwysinghe van Metius van 1632. Het traktement van 500 gulden heeft de uitvinder genoten tot 1611. Dat hij werkzaam bleef, blijkt uit een hemelglobe, te Florence in het Specola-museum bewaard, waarvan de gravure het jaartal 1613 en de namen Adr. Veen en Jud. Hondius jr. heeft. Overigens weten we van hem alleen, dat hij tweemaal getrouwd is, nl. in 1602 met Maria Boekholts, en in 1620 met Catharina van Trier, en dat hij in 1631 was aangeslagen voor een vermogen van 16000 gulden.
Zie: C.P. Burger Jr., Amsterdamsche rekenmeesters en zeevaartkundigen in de 16e eeuw (Overdr. uit de Amsterd. boekdrukkers enz. III) 187-226.
Burger