Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 2
(1912)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1480]
| |
de Vecht, tot 1842 te Zutphen en aanvaardde van daar een beroep naar Dordrecht. Hier trof hem tusschen Juli van dat jaar en Januari daaropvolgende de bijzondere ramp van het verlies van vier kinderen en dat zijner vrouw, Johanna Jas. Tot het einde van zijn 40-jarigen dienst bleef hij in D. gevestigd, schoon meermalen, ook naar Amsterdam en den Haag, beroepen. 1 Aug. 1874 emeritus geworden, vestigde hij zich in 1876 te Amersfoort, waar hij 12 Juni 1882, na langdurig lijden, overleed. Hij was sedert 1846 hertrouwd met Clara Anna Maria van der Sande. In het letterkundig genootschap ‘Diversa sed una’ te Dordrecht was hij een ijverig medewerker en gevierd spreker. Door zijn bemoeiingen werd dit genootschap een afdeeling van de Mij. van Fraaie Kunsten en Wetenschappen. Na zijn dertigjarig lid- en voorzitterschap werd hij, bij zijn vertrek naar Amersfoort, tot lid van verdienste van genoemde Maatschappij benoemd. Dr. P. Steen herdacht zijn overlijden op de algemeene vergadering van 15 Sept. 1882. P.J. Hasebroek gaf zijn levensbericht in de Levensb. Letterk. 1883, 117, van welke Maatschappij hij sedert 1855 lid was. Zijn silhouette is op steen geteekend door F. Schröder. Behalve bijdragen in den Leidschen Studentenalmanak, in de Muzen- en Aurora Almanakken, zijn slechts enkele gelegenheidsstukken en leerredenen van zijn hand afzonderlijk in druk verschenen. Een drietal gedichten onder den titel: Berijmde verhalen zagen in 1858 het licht, doch bleven buiten den handel. In chronologische orde noem ik verder: Feestelijke toespraak aan mijn voormalige wapenbroeders (1841); Leerrede naar aanl. van Openb. XIV 1-5 (1843); Leerrede over 2 Kor. IX 12-15 (1847); Uitboezeming op 3 April 1849 (over Willem II); Inwijding van het hervormd Bestedelingenhuis te Dordrecht (1849); Het Protestantisme in betrekking tot de kunst (1853); Leerrede over Lucas XIII 23-24a (1858); November 1863; Toespraak bij het vijftigjarig bestaan van Diversa sed Una (1866); Toespraak bij het vijf en twintig jarig bestaan van de Vrouwenvereeniging te Dordrecht (1869); Hagar en Sterrenhemel (beide z.j.). Veder |
|