Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 2
(1912)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1408]
| |
Sept. 1888 te 's Gravenhage, trad in 1821 in mil. dienst, werd in 1824 tot 2en luit. der inf. benoemd en vertrok in 1827 met de ‘expeditionnaire afdeeling’ naar Indië, vanwaar hij, na het einde van den Java-oorlog, in 1830 naar Nederl. terugkeerde. Intusschen (1829) tot 1en luit. benoemd, deed hij tot 1835 dienst bij de ned. troepen in België; hij werd in dit jaar op verzoek overgeplaatst bij het ind. leger. Hier werd hij bevorderd: in 1835 tot kapt., 1842 maj., 1844 luit. kol., 1849 (bij keuze) kol., 1853 gen. maj., 1858 luit. gen., comm. van het ind. leger. In 1862 op verzoek gepensd., vertrok hij naar Nederland, waar hij in 1873 in activiteit werd hersteld om als reg. commissaris en opperbevelhebber de 2e Atjehexpeditie te leiden, waarna hij er in slaagde den Kraton te bemachtigen en zich voorstelde daarmede den oorlog beëindigd te hebben. In 74 weder uit 's lands dienst ontslagen, heeft hij van 1879-82 een belangrijk aandeel genomen in den pennestrijd over onze in Atjeh te volgen gedragslijn. Van Swieten nam van 1827-29 deel aan den Java-oorlog, zooals reeds werd gezegd, van 1830-35 aan de krijgsverrichtingen in België, o.a. in 1831 aan den Tiendaagschen Veldtocht; in 1845 aan de krijgsverrichtingen ter Sumatra's westkust; in 1848 aan de 2e balische exp., in 1849 aan de 3e. Bij deze trad hij na de doodelijke verwonding van generaal Michiels als diens vervanger op, en slaagde hij er in, de noodige staatkundige regelingen te treffen na de onderwerping des vijands. Van 1849-58 bekleedde hij de betrekking van civ. en mil. gouverneur van Sumatra's westkust, welk gewest, onder Michiels tot rust gebracht, onder zijn bestuur in welvaart vooruitging. Pogingen, sedert 1854 door hem aangewend om het ned. gezag op Nias te bevestigen, hadden geen blijvend resultaat. Als legercommandant had hij de civiele en mil. leiding van de 2e exp. tegen Boni (1859-60), en in menig opzicht een moeilijken tijd, o.a. door den bandjermasinschen opstand en het oproer der vreemde europeesche militairen in Midden-Java. Hij was de eerste, die de onhoudbaarheid van het in 1834 aangenomen, later (1853) gewijzigd stelsel van verdediging van Java tegen europ. vijanden aantoonde en de destijds ‘modern’ geachte begrippen van defensie verdedigde; hij deed veel voor de verbetering van het lot van officieren en minderen, in één woord, in geene functie dan die van legerbevelhebber heeft hij meer algemeene waardeering gevonden. Na zijne pensionneering in Nederland teruggekeerd, werd hij (1864) benoemd tot staatsraad in b.d. en tot gouv. comm. bij de N.-I. Sp. Mij. (tot 1869 zonder geldelijke belooning). Amsterdam vaardigde hem in hetzelfde jaar af naar de Tweede Kamer der St. Gen., in welk lichaam hij tot de ontbinding van 1866 zitting had. Zijne belangstelling in onze koloniën en onze kol. politiek toonde hij door in 1867 het voorzitterschap van het Indisch Genootschap te aanvaarden en dit gedurende 5 jaren te bekleeden. Hij werd benoemd tot ridder 4e kl. (1828), ridder 3e kl. (1846), commandeur (1860), grootkruis (1874) der M.W.O. Behalve een aantal (meest niet-onderteekende) artt. in het Tijdschr. v.N.-I. schreef hij: Krijgsverrichtingen tegen het eiland Balie in 1848 ('s Grav. 1849); Brief aan F.H. van Vlissingen (over eur. kolonisatie in Indië) ('s Grav. 1858); De waarheid over onze vestiging in Atjeh (Z.-Bommel 1879); Open brief aan gen. P.G. Booms (Rott. 1879); De Luit. Gen. J. van Swieten contra den Luit. Gen. G.M. Verspijck (Z.-Bommel 1880); Een | |
[pagina 1409]
| |
antwoord op het woord van protest en toelichting van kapt. G.F.W. Borel in Mil. Spectator 1882. Zijn portret is op steen geteekend door P.W.M. Trap en door N.J.W. de Roode. Zie omtrent zijne verrichtingen in Indië o.a.G. Nypels, De exp. naar Bali (Haarl. 1897); M.T.H. Perelaer, De Bonische exp. (Leiden 1872); E.B. Kielstra, Sum. W.K. sedert 1850 in Bijdr. Ind. Inst. 5e volgr. VII: E.B. Kielstra, Beschr. van den Atjeh-oorlog ('s Grav. 1883-85). Kielstra |
|