[Swaving, Henri Isaak]
SWAVING (Henri Isaak), 4 Mrt. 1815 te Zutphen geb., waar zijn vader Pieter Justus S. burgemeester was, en overl. 25 Jan. 1881 ald. Zijn moeder heette Johanna Christina Heytmeijer. In 1835 werd hij student te Leiden. Reeds vóór dien tijd had hij een stuk geschreven: Opgave van eenige in Gelderland gebruikelijke woorden, opgenomen in het Taalk. Magazijn van A. de Jager (I, 305-330). Zijn studententijd viel in de jaren toen er, na de scheiding van België, van het zich vrij gevoelend ‘jong Holland’ een nieuwe, frissche kracht uitging, en met vollen lust nam Swaving aan dat opgewekte leven deel. Hoewel de rechten het eigenlijke veld zijner studie waren, bewoog hij zich toch bij voorkeur op het gebied der letteren; hij las behalve Fransch, Duitsch en Engelsch, Spaansch, Zweedsch en Deensch. Ook hield hij zijn latijnsche en grieksche schrijvers bij; vooral in Horatius las hij gaarne. Onder de juridische colleges liep hij het hoogst met die van Thorbecke weg. Het was ook onder dezen leermeester, dat Swaving in 1841 tot juris utr. doctor promoveerde, op een diss.: de Jure quod vulgo dicitur Dominium Litterarium. Na zijn promotie vestigde hij zich in zijn geboortestad als advocaat. In 1844 werd hij tot kantonrechter te Groenloo benoemd, waar hij tot 1860 bleef, toen hij in dezelfde betrekking werd overgeplaatst naar Zutphen.
Tevens was S. op beide plaatsen lid van den gemeenteraad en van de Provinciale Staten, als hoedanig hij bij herhaling herkozen werd. Ook als kantonrechter bleef S. zich gaarne met letterstudie vermeien; op zijn landgoed ‘De Heidebloem’ te Groenloo, waar hij ook van Zutphen uit zijne zomers placht door te brengen, deed hij zelfs aan Gotisch en Sanskrit, getuige o.a. een opstel van zijne hand in de Taal- en Letterbode I, 252, getiteld: Een oude kennis van het Gotisch in het Nederlandsch teruggevonden. Zoowel het Hist. Genootsch. te Utrecht als de Maatsch. der Ned. Letterk. te Leiden benoemden hem in 1854 en 55 tot hun lid, en van het groote Woordenboek der Nederl. Taal was hij een even gewaardeerd als belangstellend medewerker. In 1877 legde S. zijn betrekking van kantonrechter neer en leefde toen nog vier jaar in werkzame rust, totdat hij op ruim 65 jarigen leeftijd overleed.
Zie: Levensber. Letterk. 1881, 315 en Ned. Spectator, 28 Mei 1881.
Zuidema