gebruikt bij de uitrusting van de schepen, die deel moesten uitmaken van de Onoverwinnelijke vloot, ontvluchtte en kwam met een medembliksch schip in het vaderland terug. De Staten van Zeeland ontboden hem toen, om inlichtingen te geven over de spaansche uitrustingen. Bij het afslaan van die onderneming van Philips II deed hij weder dienst onder admiraal Maarten Zegersz. voor de vlaamsche kust om Parma binnen de havens te houden.
Na dien tocht nam hij dienst als soldaat, diende onder Maurits en gaf buitengewone bewijzen van zijn dapperheid. Weder in den zeedienst getreden werd hij na zich onderscheiden te hebben bevorderd tot luitenant en in 1596 tot kapitein bij de admiraliteit van Amsterdam, om dan weder voor Duinkerken en Calais te kruisen. Maurits riep hem weder tot den dienst te land bij het beleg van den Bosch.
In 1597 verscheen hij weder op de vloot voor Duinkerken en had hij het succes zijn schip ‘de Gulden Arend’ tegen 5 Duinkerkers te verdedigen en behouden binnen te brengen. Als gevolg hiervan werd hij in 1599 geplaatst op de vloot van Pieter van der Does, die een tocht naar Spanje en de Westkust van Afrika zou doen om den vijand op zijn kusten en bezittingen te benadeelen, en wel als kapitein over 154 man en raad van oorlog, op het schip ‘de Gulden Leeuw’. De vloot werd door ziekten zwaar geteisterd. Hij had het geluk op den terugtocht met slechts 9 gezonde mannen een aanval van een Duinkerker af te slaan en dezen te doen vluchten.
In 1602 was hij kapitein van het schip ‘de Zon’ onder admiraal van Wassenaer-Obdam op de kust van Portugal, waarbij door zijn beleid 6 vijandelijke suikerschepen in onze handen vielen. In 1603 was hij vice-admiraal op de vloot van Paulus van Caerden naar Portugal, de Canarische eilanden, St. Helena, Brazilië en de Antillen en begin 1605 keerde hij met buit beladen in het vaderland terug.
Na dezen tocht bleef hij aan wal te Amsterdam tot 1620, in welk jaar de Prins en de Staten van Holland hem verzochten als vice-admiraal onder Haultain zee te kiezen om een koopvaardijvloot naar de Middellandsche zee te begeleiden.
In 1621 werd hem als admiraal het bevel opgedragen over 3 oorlogsschepen; hij commandeerde zelf de ‘Zeelandia’, een schip van 40 stukken en een koopvaardijvloot. Op dien tocht sloeg hij 16 Oct. 1622, nadat hij zich met Alteras, die uit Holland met versterking gezonden was, te Livorno had vereenigd, in Straat Gibraltar een spaansche vloot van 24 schepen op de vlucht.
Naar aanleiding van zijn beleid werd hij door den Prins en de Staten buitengewoon gehuldigd, terwijl de reeders hem een keten ter waarde van ƒ 700 vereerden. Aan aanbiedingen van deensche en zweedsche zijde om daar in zeedienst te treden gaf hij geen gehoor.
Hij was getrouwd met Lysbet Bas.
Er bestaat een Journaal van de reis van J.H. Swartenhondt vice adm. van de vloot onder Jhr. Guilleaume van Houlthain tegen de roovers in de Middellandsche zee van 6 Nov. 1620 - 9 Sept. 1621. (Alg. Rijksarchief, Adm. no. 956).
De geschilderde portretten van den admiraal en zijn vrouw zijn in het Rijksmuseum te Amsterdam; het eerste toegeschreven aan Werver van Volckert, het tweede aan Rembrandt.
Zie: Leven en daden van J.H. Zwartenhond (Amsterdam 1832); Levensberichten van Ned. Mannen en Vrouwen VIII, 1; Bosscha, Neerl. Heldendaden ter zee 139; Wagenaar, XI, 239; J.G. Frederiks in Obreen's Archief VI, 265; Petit, Repertorium 1608.
Boldingh