[Suyck, Cornelis Johannes van Bemmel]
SUYCK (Cornelis Johannes van Bemmel), zoon van Cornelis v.B.S., apotheker, en Anna Agatha Johanna Roobol, 30 Nov. 1839 in den Haag geb. en 5 Jan. 1900 te Keppel overl. Na den vroegtijdigen dood van zijn vader, ging zijn moeder met haar zoon te Rijswijk wonen, waar zij in haar opvoedingswerk veel raad en hulp ontving van ds. Jungius aldaar. Cornelis bezocht het gymnasium te 's Gravenhage en werd in 1858 student te Leiden, waar hij letteren en theologie studeerde. Na in '64 met goed gevolg zijn proponents-examen te hebben afgelegd, werd van Bemmel Suyck het volgend jaar hulpprediker te Leersum en nog in 't zelfde jaar predikant te Welsum, waar hij 7 Mei 1865 door zijn vaderlijken vriend ds. Jungius van Rijswijk bevestigd werd en drie jaar later met Angélique Elise Calkoen uit Leersum in 't huwelijk trad. In 1872 werd hij te Keppel beroepen, waar hij tot zijn dood in meer dan één betrekking werkzaam bleef. Reeds als student had v.B. Suyck letterkundige bijdragen geleverd in den Leidschen Stud. Alm., den Christelijken Volksalmanak, Aurora en in den Muzen-almanak ‘Vergeet-mij-niet’; in 1864, toen hij de academie verliet, zag van hem het licht, onder het pseudoniem Marius, een roman in 2 dln.: Vrouwenliefde en Vrouwenleed. Twee jaar vroeger had hij voor een liefdadig doel een gedicht uitgegeven: Een dag op den Karmel. Als predikant schreef hij De Horse; roman in 2 dln. (1872), en gaf eenige vertalingen van Spielhagen e.a. uit.
Zie: Levensber. Letterk. 1901, 1.
Zuidema