gegeven als: Dissertt. XXI, quibus universum jus Institutionum ex principiis explicatur, ea brevitate, ut instar compendii, ea item perspicuitate, ut in locis obscurioribus
vice commentarii esse possint (Hard. 1623), zijn meermalen herdrukt. Opgevoed in den hervormden godsdienst, ging hij in 1625 tot het R. Katholicisme over, wat groote opschudding verwekte en hem als hoogleeraar zijn ontslag deed nemen. Het vele duistere in dezen overgang zette S. uiteen in zijn Caussae conjectio, cur ejurata haeresi Calviniani fidem Romano-Catholicam nuper sit amplexus (Col. 1625). Hij trad hierna in dienst van den paltsgraaf Wolfgang Wilhelm te Neuburg en werd regeeringsraad te Dusseldorp. Een beroep als professor Pandectarum van den aartsbisschop van Salzburg tot hem gekomen, sloeg hij af. Weinigen tijd later is hij overleden. Uit de bewaard gebleven briefwisseling tusschen hem en Cunaeus blijkt, dat de laatste zijn bekwaamheden op hoogen prijs stelde. Een verhandeling van zijn hand de Jurisdictione zag in 1624 het licht.
Zie: P. Cunaei Epistolae, ed. Burman, (1725) no. 137-141; Bouman, Geldersche Hoogesch. I, 51-55 [die ten onrechte de vergunning om te Leiden onderwijs te geven als spoedig ingetrokken vermeldt]; Diarium Ev. Bronchorstii 157, 160, 161, 168; Toepke, Matrikel der Univ. Heidelberg II, 296.
van Kuyk