[Suringar, Gerard Tjaard Nicolaas]
SURINGAR (Gerard Tjaard Nicolaas), zoon van Petrus Jacobus S., eerst ambtenaar, later wijnkooper, en Baukje Buysing; 1 Juni 1804 te Leeuwarden geb. en 13 Mei 1884 ald. overl. Reeds op zijn 10de jaar wees geworden, had hij zijn opvoeding en opleiding voor een goed deel te danken aan zijn broeder, Willem Hendrik Suringar, destijds te Leeuwarden, later in Amsterdam woonachtig en bekend geworden door zijn stichting ‘Ned. Mettray’. Door bemiddeling van dezen werd hij in 1822 eigenaar van een kleine boekhandelszaak op de Kelders te Leeuwarden, vroeger door de wed. Altena gedreven. Door bekwaamheid, vlijt en ijver breidde hij deze zaak al spoedig uit, en, zijn oog evenzeer op 't uitgeven als op 't verkoopen van boeken gericht houdende, schafte hij zich reeds het volgend jaar een ijzeren drukpers aan, de eerste van heel Friesland. Na verloop van weinige jaren mocht de naam van Suringar als uitgever vrijwel gevestigd heeten. Door eigen studie en door onderlinge oefeningen in het letterkundig genootschap ‘Constanter’ breidde hij zijn kennis voortdurend uit, terwijl hij als jeugdig uitgever zich door veelzijdige lectuur ter dege op de hoogte van het maatschappelijk en geestelijk leven van zijn tijd stelde. Populaire uitgaven op letterkundig en stichtelijk godsdienstig gebied lachten hem aanvankelijk het meest aan. Zoo stelde hij zich bij voorkeur in verbinding met Bilderdijk, van der Palm, des Amorie van der Hoeven, Borger, Bosscha, Tollens enz. Eerst later, na 1850, toen de smaak van het lezend publiek zich gewijzigd had en lectuur over natuurkundige onderwerpen en maatschappelijke aangelegenheden méér gevraagd werd dan dikke bundels preeken en verzen,
wendde ook de leeuwarder uitgever het over een anderen boeg en stuurde op mannen aan als Kaiser (sterrekunde), Matthes (verschijnselen in den dampkring), van der Hoeven (dierkunde), van Hall en Miquel (plantkunde), Beima (geologie) enz. Wij laten hier de titels van slechts enkele zijner uitgaven volgen: Neerlands heldendaden te land van J. Bosscha (1832-56), Al de leerredenen van van der Palm, 16 dln. (1842-45), de Leerredenen van Borger, waarvan Suringar het kopijrecht van de wed. Allart had gekocht, de Leerredenen van Abraham des Amorie van der Hoeven (1850) en De gezamenlijke dichtwerken van Tollens, 12 dln. (1855-57), waarvan in vroeger jaren reeds afzonderlijke gedichten door hem waren uitgegeven (Tollens stierf in 1856); verder Muntinghe's Geschiedenis der menschheid, Schröder Steinmetz' Grondbeginselen der Aardrijkskunde, Uilkens' Volmaaktheden van den Schepper, geheel omgewerkt