[Suerman, Alexander Karel Willem]
SUERMAN (Alexander Karel Willem) geb. te Utrecht 3 Mei 1809 en aldaar overl. 10 Fehr. 1840. Hij was de zoon van Bernardus Franciscus Suerman, hoogleeraar in de geneeskunde aan de utrechtsche hoogeschool. Suerman bracht zijne jeugd door in Harderwijk, waar zijn vader tot 1811 hoogleeraar was en na de opheffing der academie in dat jaar nog tot 1816 als geneeskundige werkzaam bleef. Gelijktijdig met zijnen ouderen broeder Herman werd Alexander in 1825 te Utrecht als student ingeschreven. In 1830 werd hij te Leiden met goud bekroond voor een beantwoording der prijsvraag over het bepalen der hoeveelheid waterdamp in lucht en gassoorten (Ann. Acad. L.B. 1829/30); daarna trok hij als fourier met de utrechtsche compagnie vrijwillige jagers uit. Van het oorlogsterrein teruggekeerd, ging hij in 1832 naar Scheveningen om cholera-lijders te behandelen, daarna deed hij hetzelfde te Utrecht. In 1834 maakt hij met zijnen vader eene reis in Duitschland en bezocht daarbij Göttingen. In Utrecht teruggekeerd, hervatte hij zijne studiën en hield zich bezig met de geschiedenis der cholera, hetgeen hem bracht tot eene disseratie de Cholerae asiaticae itinere per Belgium Septentrionale, waarop hij 19 Dec. 1835 promoveerde. Bij gelegenheid van het 2de eeuwfeest der utrechtsche hoogeschool werd hem de eere-promotie in de wis- en natuurkunde toegewezen, waarhij hij op 9 Juni 1836 een proefschrift verdedigde de Calore fluidorum elasticorum specifico. Na afloop daarvan sprak hij al de ‘cappati’ toe met eene rede de Methodo philosophica qua doctrinae physicae et medicae tractandae sunt.
Van Aug. 1836 - Febr. 1837 bracht hij in Parijs door. 17 Febr. 1837 keerde hij in Utrecht terug en vestigde zich daar als geneeskundige. 3 Dec. 1838 werd hij bevorderd tot dr. art. ohstetr. en 22 Dec. d.a.v. tot chirurgiae dr.; 10 Juni 1839 volgde hij Wolterbeek als prof. te Utrecht op om onderwijs te geven in de heel- en verloskunde en hield een oratie de Medicina doctrinarum physicorum ope, nostra imprimis aetate perficienda (Traj. ad Rh. 1839). Slechts zeer korten tijd mocht hij