florijnen; nog in het voorjaar of tegen den zomer kwam hij in zijn stadhouderschap aan.
Al spoedig had hij de moeilijke kwestie met Edzard, graaf v. Oostfriesland (zie kol. 421) te regelen, die zijne positie in Groningen zoowel als in de Ommelanden gevestigd had. Stolberg trad voorzichtig op en, bij accoord van 25 Juni, werd Edzard daarin voorloopig erkend. Op de reis naar Groningen was graaf Hendrik vergezeld geworden door bovengenoemden maarschalk, die hem ook naar Friesland had geleid bij zijne komst.
Op den door de Regenten, op diens verzoek, uitgeschreven Landdag (6 Juli 1506) werden deze afgezet en, na voorlezing van den commissiebrief van den nieuwen stadhouder, door dezen vervangen. Reeds aanstonds betoonde hij verschillenden personen zijne welwillendheid, door hun vergoeding toe te kennen voor de in den laatsten oorlog met Groningen geleden schade. In den nu volgenden tijd van vrede wijdde Stolberg al zijne zorgen aan de bevordering van de welvaart van het geschokte land. Sommige plaatsen, als de Lemmer, werden met eene waag begiftigd; het Charterboek van Friesland bevat tal van nuttige ordonnantiën, door en onder zijn bestuur uitgevaardigd, op het zout, op de toepassing van het recht, op het verkeer bovenal betrekking hebbend. Daar dit in hoofdzaak te water plaats had, legde hij er zich ernstig op toe te doen wat al voor eene halve eeuw was voorgenomen, doch in die onrustige tijden steeds was uitgesteld: het verbeteren der waterwegen.
In allerlei geschillen, die er telkens verrezen over de kwestie van het onderhoud en wie zich daarmee te belasten hadden, deed hij onpartijdig uitspraak; zoo bij dat over het graven der Ee van Leeuwarden naar Dokkum (15 Sept. 1506), zoowel als bij den aanleg van de vaart van de eerste stad naar Franeker (14 Febr. 1508). Een paar maanden later drong hij er bij den abt van het Gerkesklooster en de grietmannen van Kollumerland en Achtkarspelen ernstig op aan, om de vaart, waarmede men te Kollum reeds was aangevangen, van daar voort te zetten tot aan het Bergumermeer; ook om het diep van beide zijden van Gerkesbrugge, de Lauwers, ‘op te schoonen’.
Ook hierover ontstonden moeilijkheden, waarover 30 Mei uitspraak werd gedaan. Eveneens werd de vaart van Leeuwarden naar Bolsward verbeterd, doch een plan om de hoofdstad met de Kuinre te verbinden, kon niet worden uitgevoerd. Het dijkwezen had niet minder de aandacht van den stadhouder. Ook nog in zijn tijd hebben vier Hollanders het Bildt doen bedijken, waarop het hun voor tien jaar ter kolonisatie werd afgestaan. Uit allerlei feiten blijkt ook Stolbergs belangstelling zoowel voor de geestelijke belangen als goederen, van welke laatste hij registers heeft willen aanleggen.
Allerlei nuttige bepalingen en voorschriften zijn van graaf Hendrik bekend, die doen zien, hoezeer hij er op uit was gelijk recht te laten gelden voor rijken en armen, die hij daarbij niet door noodelooze lasten en kosten bezwaarde, hoe hij onmondigen en hunne bezittingen beschermde; hoe geestelijke prebenden, bij vacature, zoodra mogelijk moesten worden voorzien; hoe de accijnsen geregeld dienden te worden ingevorderd. Men vindt er van allerlei onder, zoowel wat betrekking had op herstel van bruggen, vaarten en wegen als op het redden van drenkelingen, waartoe ieder bevoegd was.
Vestigen we ten slotte de aandacht op het muntwezen, waarbij hij had op te treden tegen den (Sept. 1505) te Leeuwarden aangestelden