[Stol, Simon?]
STOL (Simon?). Met zijn naam verscheen een Klagte van Minerva aan Jupiter, tegens onwetenheid, hekeldigt. Waar agter gevoegt is, Jan Pook verwelkomt in de Elizeese velden, van Joost van den Vondel (Amst. z.j.), klaarblijkelijk een overdruk uit een grooter werk. Voorts: De gewaande kraamvrouw, blyspel (Amst. 1712); De ontrouwe weduw, kluchtspel (Amst. 1712) en De bekeerde tooneelspelhaater, blyspel (Amst. 1713). Wat dit laatste aangaat, misschien bestaat er een ander stuk met ongeveer denzelfden inhoud. S. toch klaagt in de voorrede, dat hem kopij ontstolen is, ‘soodat, wilde ik een ander met deeze eer niet laate pronken, ik genootzaakt was mijn handen aan 't werk te slaan, en zoo veel mijn geheugen toe liet op 't papier te stellen’. Hij schijnt nog al moeite gehad te hebben om zijn stukken vertoond te krijgen: ‘gy weet een gunst'lings spel gaat voor, schoon hoe erbarm'lyk 't saam geklonken’. Hoewel de Bek. tooneelspelhaater een ‘eyge vinding’ is, bewondert S. de vele vertalingen die ‘Nil volentibus arduum’ bezorgde.
Ebbinge Wubben