hij weldra behalve engelsch ook de deensche taal doceerde. 18 jaar bleef S. hier werkzaam; in 1887 zag hij zich genoopt om redenen van gezondheid ontslag te vragen. Hij begaf zich metterwoon naar Nijmegen, waar hij voortaan als ambteloos burger leefde en zich geheel ging wijden aan zijn geliefde studie. Op welke wijze hij dit deed, bewijst de benoeming, hem in 1900 te beurt gevallen tot hoogleeraar in de eng. taal- en letterk. aan de universiteit te Groningen, als opvolger van den toen overleden J. Beckering Vinckers. Reeds vroeger had hij de aanbieding ontvangen van een leerstoel voor het engelsch aan een duitsche universiteit. Beide onderscheidingen wees hij om gezondheidsreden van de hand. 19 Dec. 1900 benoemde de letterk. faculteit der groningsche hoogeschool hem honoris causa tot dr. in de letteren. ‘Het was de welverdiende kroon op degelijke studiën’; want S. stond alom bekend als ‘de grootste kenner van het engelsch op heel het vasteland’. Bij herhaling was hij lid of voorzitter eener examen-commissie voor akten lager en middelb. onderwijs Engelsch.
Sedert Juli 1872 was hij gehuwd met Johanna Margaretha Dunlop, die hem een drietal dochters schonk en in 1904 overleed.
Als de voornaamste geschriften van Stoffel dienen vermeld: Romeo and Juliet. A tragedy by William Shakespeare; with explanatory notes and an introduction (1869); Handleiding bij het onderwijs in het Engelsch. Naar aanleiding van Plate's Vollständiger Lehrgang, 50ste Auflage, 3 dln. (1879; bij herhaling herdrukt); James' Engl.-German and Germ.-Engl. Dictionary (1890); Studies in English written and spoken. For the use of continental students (1894). Verder schreef hij een Engelsch leesboek, 2 dln. (1890; 2de dr. 1897); Schetsen uit de schoolwereld en het jongensleven. Naar het Eng. van P. Fitzgerald (1874); een vertaling van Abel Tasmans journaal van zijne ontdekking van Van Diemensland en Nieuw-Zeeland in 1642 (1898) en voltooide hij het groote woordenboek Mure-Sanders, Eng.-Duitsch en Duitsch-Eng Ook schreef hij een aantal opstellen in verschillende binnen- en buitenlandsche tijdschriften aan taal en letteren gewijd, in den Volksalmanak der Maatsch. tot Nut v. 't Alg. (1873-1882), in Eigen Haard, de Zondagsbode enz. In 1879 richtte hij met twee zijner amsterdamsche collega's, F.J. Rode en F.H. de Boer, het tijdschr. Taalstudie op, waarvan hij de vijf eerste jaren redacteur en de zes volgende een der ijverigste medewerkers was.
Zie: Levensber. Letterk. 1910, 169; Eigen Haard 1900, 815 (met portr.), en Zondagsbode van 20 Nov. en 13 Dec. 1908.
Zuidema