[Ravensperger, Jacobus]
RAVENSPERGER (Jacobus), Ravensperg of Ravensberg, geb. te Groningen 7 Dec. 1615, gest. te Utrecht 22 Apr. 1650, zoon van den voorgaande, werd 12 Juli 1632 in zijn geboorteplaats ingeschreven als stud., volgde er o.a. de lessen van Nic. Mulerius (kol. 952) en werd in 1639 bevorderd tot mag. art., het volgende jaar uitgevende een Disput. astronomica de mundi systemate (Ultr. 1640). Na een beroep naar de academie te Weissenburg te hebben afgeslagen werd hij in plaats van Bernard Schotanus, die naar Leiden vertrok, 3 Mrt. 1641 te Utrecht benoemd tot buitengewoon hoogleeraar in de wiskunde, in welke functie hij tegenover Regius door disputaties o.a. op 24 Nov. en 11 Dec. 1641 ook zijn standpunt in zake den door dezen verdedigden bloedsomloop deed blijken, gelijk hij door de Amsterdammers Alex. de Bie, Barth. à Wesel en Andreas Lansman op 4, 5 en 6 Apr. 1642 stellingen deed verdedigen over wis-, natuurk, en medische onderwerpen, uitgegeven als Encyclopaedia mathematica (Ultraj. 1642). In Aug. of Sept. 1642 huwde hij met Elisabeth van Hasselt, werd 19 Febr. 1644 benoemd tot gewoon hoogleeraar, waarbij hij 12 Mrt. 1646 verhoogd salaris kreeg en 10 Apr. 1648, als opvolger van den naar Amsterdam vertrokken Senguerdus, tevens tot hoogleeraar in de physica; zijn traktement werd 1 Mrt. 1649 verhoogd tot ƒ 800. Behalve bovenstaande noemt men nog van hem een Disp. de anima ovi en de Deo. Voet noemde hem een ‘philosophum subtilem et peripatetiaem nec vulgarem theologum’, hoewel Maresius hem van atheïsme wist te beschuldigen; tegen al wat deze hem had toegedicht protesteerde R. echter nog op zijn ziekbed in tegenwoordigheid van Voet, Matthaeus, Jan Godschalck van Schuurman en
Berckringer, welk protest hij 15 Mrt. 1650 ‘aegra manu in lecto’ onderteekende. Na het bedanken van Pell te Breda, is hij opgevolgd door den nog door hem aangewezenen Joh. de Bruyn. Hij liet een zoon Jacobus R. na, gest. 29 Nov. 1667. Een brief van hem dd. 28 Mei 1646 aan Gassend, door bemiddeling van Henr. Bornius, is gedrukt in Gassendi Opera omnia VI (Lyon 1658) 498 met een antwoord ibidem 253. Zijne in hs. bestaande nalatenschap is echter verloren gegaan.
Zie: Berckringer, Or. in obitum Jac. R. (Ultraj. 1650); Velthuysen, Nader bewijs (Utr. 1657) voorrede; Aemilius, Oratt. et poemata, 421; Burman, Traj. eruditum (ald. 1738) 281-85; Bierens de Haan, Bouwstoffen XXI (Amst. 1883) 51; Loncq, Hist. schets Utr. hoogeschool (ald. 1886) reg.; Wijnne, Res. vroedsch. Utr. betr. ill. school (ald. 1888) 47, 52, 67; Kerkhistorisch archief 1893, 306; Oeuvres de Descartes III (Par. 1899) 446-47, 527 en Duker, Gisb. Voetius II (Leiden 1910) 149.
de Waard