tegenstander van C. Vorstius. Weldra was hij superintendent in de landen van zijn graaf.
De academie te Groningen was pas opgericht. Men was daar zuiver in de leer. In 1613 begon men met de onderteekeningsformulieren onder de belijdenisschriften. De Staten zouden zich in deze provincie niet zoo gehaast hebben om in 1614 eene eigen leerschool op te richten, als het gebeurde met Vorstius en het beroep van Episcopius de leidsche hoogeschool niet in discrediet hadden gebracht. Er werd uitdrukkelijk bepaald, dat de professoren mannen van onbesprokene rechtzinnigheid moesten zijn, en niets mochten leeren wat tegen de formulieren streed. Hier was Ravensperger op zijne plaats. Hoezeer men met zijne komst verblijd was, blijkt uit het besluit, te voren op 21 Febr. 1614 door de Staten genomen: ‘Sullen worden beroepen een in Theologia opt tractement van vier offte vijff hondert gulden 's jaers, ten waere dat men machtich conde worden den person Ravensbergerum offte eenen anderen van gelijcke qualiteyt, die men jaerlicx sall toeleggen die summe van soeven offte acht hondert gulden’. Dit werd op 23 Maart bij zijne benoeming verhoogd tot ƒ 900, de huishuur daaronder gerekend.
Bij de opening der groninger hoogeschool, 23 Aug. 1614, trad Ravensperger op met eene zeer passende, geleerde en welsprekende rede over de plaats der hoogeschool in den lande. Zij werd besloten met een gebed voor de welvaart der nieuwe stichting en is uitgegeven in: Orationes ad inaug. Academiae .... habitae ab Herm. Ravenspergero et Joh. Huninga (Gron. 1614). Ook is uitgegeven zijne rede ter inwijding der voormalige Franciscanerkerk tot Academiekerk: Templi Academici, quod est Gron., ab illustribus Provinciae etc. (Gron. 1616). Het besluit der Staten van 28 Febr. 1615 verhoogde zijn traktement nog met ƒ 100, ingegaan 23 Aug. 1614.
In 1617 schreef Ravensperger tegen Hugo de Groot: Apologia pro cath. fide de satisfactione J. Chr. adversus Socinum (Lugd. Bat. 1617). Ook G.J. Vossius mengde zich in dezen pennestrijd. Zelfs Balthasar Lydius, overigens een vurig Contraremonstrant, was over het optreden van R. zeer vertoornd, noemde zijn schrijven ‘een kinderlijk werk’. De ‘tegenwerpingen en arghwaenige suspiciën’ van R. mishaagden zelfs Antonius Walaeus en Festus Hommius. Toen Vossius had geantwoord, verhinderde de Academische Senaat dat R. wederom schreef.
Vier malen was Ravensperger rector, nl. in 1615, 1621, 1622 en 1625. Sedert Sept. 1623 had hij het toezicht op de bibliotheek. Als rector sprak hij uit: Oratio funebris de ortu, gestis et obitu Guilhelmi Ludovici, comitis Nassovici, Frisiae Gubernatoris (Gron. 1621).
Hij schreef behalve het reeds genoemde: Examen controversiae de impulsiva praedestinatione (Herborn 1608); Censura et Judicium de subtilioribus Theol. Quaestionibus (Herborn 1611); Gemma Theologica S. locorum Theologicorum communium institutio (Herborn 1611); Florilegium Theologicum (Offenb. 1611); Via veritatis et pacis (Hanau 1614); Wegweiser oder Erklärung aller nothwendigen Lehrpuncte Christ. Religion (Gron. 1615); Theses de religione generatim et de religione Christiana speciatim (Gron. 1614); Hortus Theologicus (Gron. 1616); Septem Margaritae Mosaicae ex Genesi collectae (Amst. 1617); Isaacus haeres (Gron. 1617); Advocatus, h.e. vera et sincera purgatio, quod adversus Joh. Piscatorem litem nec egerit, nec agere velit (Gron. 1617); Catechismus religionis Christianae (Herborn 1618);