kwam daardoor in pennestrijd met Gomarus. Hij weigerde Arminius' opvolger te worden waarvoor Wtenbogaert hem aanbeval. De Remonstrantie is ook door hem onderteekend. Hij nam deel aan de haagsche conferentie en gaf hare bescheiden uit. Als degelijk theoloog heeft hij in wetenschappelijke geschriften het remonstrantisme verdedigd tegenover Daniel Tilenus, hoogleeraar te Sedan. Deze werd daardoor overtuigd en stelde zich weldra geheel aan de zijde der Remonstranten. Ook bestreed hij Bogerman en verdedigde daarbij de houding van de Staten van Holland in het kerkelijk geschil. Hij trouwde met een dochter van Jaspar Tournay, uitgever te Gouda. Een zoon van hem, Arnoldus, werd later hoogleeraar in de rechten te Mainz (Allg. Deutsche Biogr. IV, 509). Toen de Synode in 1618 werd uitgeschreven, werd hij met 12 predikanten en Episcopius als gedaagde naar Dordrecht geroepen, waarheen hij tevoren reeds tevergeefs was gereisd om vrijgeleide voor de Remonstranten te vragen. Hij werd met zijne ambtgenooten van den Borre en Dwinglo afgezet en ging als balling naar Waalwijk. Daar en te Antwerpen arbeidde hij met de andere Remonstranten voor het behoud hunner beginselen en overtuigingen, maar hij schijnt aan de toekomst eener remonstrantsche organisatie niet te hebben geloofd. Hij heeft althans daaraan geen deel genomen. Tot scheuring der kerk heeft hij niet willen medewerken, zelfs toen zij reeds een feit was geworden. Toch bleef hij de leer en de beginselen van Arminius getrouw en verdedigde ze nog tegen den parijschen predikant Pierre du Moulin. De Remonstranten verweten hem echter, dat hij niet meer preekte en de directie der Broederschap weigerde te voeren, hetgeen tot blijvende verwijdering leidde. Hij vertrok naar Norden en vervolgens naar
Orleans, waar hij 1627 in de rechten studeerde. In 1628 werd hij door het Hof van Holland als advocaat in den Haag toegelaten, maar werd in 1629 te Leiden gevangen genomen en op last der Staten over de grenzen gezet. Misschien door tusschenkomst van Wtenbogaert bij Frederik Hendrik werd dit vonnis weldra vergeten. Hij vestigde zich later te Amsterdam en schreef rechtsgeleerde werken, door Grotius geroemd, wiens geestverwant hij in vele opzichten is geweest.
Hij schreef o.a.: Defensio sententiae J. Arminii (1613); Responsio ad J. Bogermanni annotationes, (1614, 1616 2 tom.), Petri Molinaei novi anatomici mala encheiresis (1622); Schouwe over Gomari proeve (1610); Schriftelicke conferentie (1612); vermoedelijk: Elementa juris civilis (1645); Enchiridium seu Inst. imp. (1649).
Vgl.: H.C. Rogge, De Leidsche Remonstranten vóór 1618 (Uit de Remonstr. Broederschap XVI 169); Rogge, Bibl. der Rem. Geschr. 112.
Groenewegen