[Raule, Benjamin]
RAULE (Benjamin), omstreeks 1628 te Vlissingen geb., overl. te Hamburg 6 Mei 1708. Zijn familie was, vermoedelijk tijdens de troebelen, uit Duinkerken naar Veere verhuisd en vervolgens naar Vlissingen vertrokken. Hij was de zoon van Benjamin R. en Maria le Sage, wed. van Hendrik Jansen, en huwde in Nov. 1658 met Apollonia van den Brande. Gelijk in die dagen doorgaans gebeurde met jongelieden, die voor den handel werden opgeleid, ging hij vroeg ter zee varen en had reeds heel wat bijgewoond en gezien, toen hij op omstreeks 30-jarigen leeftijd een kantoor te Vlissingen vestigde, dat hij niet lang daarna naar Middelburg overbracht, waar hij een aanzienlijk huis op de Balans bewoonde. In 1667 was hij schepen en raad dier stad, welke betrekking hij tot in 1674 vervulde. Toen in dat jaar de oorlog tusschen Frankrijk en Duitschland uitbrak, was Zweden geheel aan Frankrijk overgeleverd en kreeg tot taak om Friedrich Wilhelm, keurvorst van Brandenburg, te verhinderen met zijne krijgsmacht het leger van den duitschen keizer te versterken. Raule, die, als stoutmoedig koopman, commissievaart volkomen eerlijk achtte, wilde van dien oorlog partij trekken en vroeg door tusschenkomst van den brandenburgschen agent in den Haag om kaperbrieven, welke hem in Februari 1675 werden uitgereikt. In afwachting had hij reeds eenige snelzeilende en welgewapende schepen uitgerust en onvoorzichtig zonder brieven in zee gezonden, waar zij 4 schepen buit maakten en in nederlandsche havens opbrachten. De Staten-Generaal namen deze schennis der neutraliteit hoog op, lieten twee dier schepen in beslag nemen en de twee anderen aan de eigenaars teruggeven, terwijl R. nauwelijks eene gerechtelijke vervolging wegens ‘piraterie’ ontkwam, doch er
zijne geheele vermogen bij verloor. Op verzoek van den keurvorst ging hij toen naar Brandenburg, waar Friedrich Wilhelm hem met den titel van General-Director aan het hoofd stelde van eene marine, die door R. ontworpen en tot stand gebracht was. Hier was hij de rechte man op de rechte plaats, want men schreef dat hij was ‘van jongs af aan opgebracht in de zeevaart en negotie, infatigabel om zaken uit te voeren en zoo te handelen, dat matrozen en bedienden er content mede zijn, bekwaam om compagniên en entreprises te stichten, ja zelfs desnoods een eskader schepen te commandeeren’. De onder R.'s toezicht uitgeruste vijf oorlogsschepen, namen een werkzaam deel in den strijd tegen Zweden en toen in 1680 Brandenburg met Spanje oneenigheid kreeg, stak de kleine vloot uit Pillau in zee en het was tegen den zin van R., dat het geschil door tusschenkomst van de Staten-Generaal en Engeland werd bijgelegd. De wakkere en onverschrokken Zeeuw wilde ook aan zijn nieuwen meester koloniën bezorgen door de oprichting der Brandenburgsch-Afrikaansche Maatschappij, waarvan de zetel eerst te Pillau en later te Emden was gevestigd en die gedurende haar