[Raken, Joannes Jacobus]
RAKEN (Joannes Jacobus), dominicaan, volgens zijn kloosternaam: Dominicus, 13 Sept. 1798 te Amsterdam geb., overl. te Rotterdam 16 Juni 1869; zijne ouders waren Joannes Jacobus Raken en Margaretha Verbrugge. Nadat hij het gymnasiaal onderwijs te Amsterdam en te Megen, en het hooger onderwijs te Huisseling had ontvangen, trok hij naar Rome, waar hij 30 Nov. 1818 in het hoofdklooster der dominicanen, S. Maria sopra Minerva, het ordekleed aannam. 21 Jan. 1821 werd hij priester gewijd en daarna te Rotterdam in de r.-k. kerk aan de Hoogstraat, de Steigersche kerk genaamd, als assistent gestationneerd. 13 Sept. 1827 werd hij tot pastoor dezer kerkelijke gemeente benoemd en zag zich tegelijk in moeilijkheden gewikkeld, waaruit alleen beleid en vastberadenheid hem redden konden. Ondanks alle tegenkanting slaagde hij er in een nieuwe kerk te bouwen, die destijds voor een der grootste en fraaiste katholieke kerken van Holland doorging. Tevens wist hij voor de katholieke armen en weezen de aanzienlijke fondsen te behouden, waarnaar belanghebbenden gretig uitzagen. Bij de nieuwe regeling van het armbestuur in 1857 werd hij tot bisschoppelijk commissaris aangesteld en bleef dit tot zijn dood. 4 Juli 1834 werd hij tot provinciaal der Dominicanen in Nederland benoemd, en bekleedde dit ambt tot 1842. Daarna ontving hij in 1845 eene tweede benoeming, waardoor hij met het bestuur belast bleef tot 1862. Aan zijn krachtdadigen en volhardenden arbeid danken de Dominicanen in Nederland den opbloei van hun ordeleven, dat sinds de fransche revolutie wegkwijnde. In 1852 stichtte hij een klooster te Langenboom, in 1858 het novitiaat en studiehuis te Huissen. Te Rotterdam bleef de onvermoeide pastoor de stuwkracht van het opluikend katholiek leven; aan de
stichting van een gebouw voor weezen en ouden van dagen, van een katholieke diaconie-school, van een kerkhof, nam hij een werkzaam deel. Ook erkennen de zusters Dominicanessen, die zich in 1841 te Rotterdam tot eene religieuze gemeente vereenigden en thans tal van filiaalhuizen bezitten, den hoogwaardigen pastoor als hunnen stichter en leidsman.
G.A. Meijer