Nijhoff was een man van zeldzame werkkracht en daarbij van algemeene belangstelling en sterken hartstocht; hij heeft over de meest uiteenloopende onderwerpen van letterkunde, geschiedenis, godsdienst, zedelijkheid en politiek geschreven. Reeds 1877/8 redigeerde hij de Stemmen over staatkundige en maatschappelijke vraagstukken. Veel later gaf hij zijn studie Democratie. Historische schetsen (Haarlem 1901), waarin hij met warmte op historische gronden de democratie verdedigt. Maar zijn voornaamste werk was toch historisch. Op grond van archiefstudiën, ook te Brunswijk, publiceerde hij zijn monographie De Hertog van Brunswijk. Eene bijdrage tot de geschiedenis van Nederland gedurende de jaren 1750-1784 ('s Grav. 1889), nog altijd het voornaamste werk over dezen veelgesmaden vorst en zijn tijd, maar waarin de zucht naar rehabilitatie al te duidelijk spreekt. Van breeder opzet was zijn merkwaardige Staatkundige geschiedenis van Nederland (Zutphen 1891, 1893, 2 dln.), als geheel zorgvuldig bewerkt, in aangenamen vorm geschreven, maar ook sterk onder den invloed van persoonlijke sympathieën en antipathieën van den auteur. Vermeld moeten ten slotte nog worden zijn bewerking van miss Ruth Putnam's Willem de Zwijger ('s Grav. 1897, 2 dln) en zijn met warmte geschreven De Stadhouders en Koningen uit het Huis Oranje-Nassau (Amst. 1898).
Zie: Boele van Hensbroek in Levensb. Lett. 1905, 48 vlg.
Brugmans