[Muller, Joannes Wernerus Antonius]
MULLER (Joannes Wernerus Antonius), geb. te Zwolle 27 April 1767, overl. te Deventer 4 Jan. 1829, zoon van Joan Martin M., en Maria Magdalena Frye. Zijne studiën werden begonnen te Coesfeld, doorgezet te Vreden en voltrokken te Munster. Hij werd in 1794 priester gewijd en kreeg in datzelfde jaar zijne aanstelling tot kapelaan te Deventer. Aldaar opende hij met behulp der katholieken in 1796 eene school, die tot grooten bloei kwam en hem zooveel naam verschafte, dat hij in 1801, toen van regeeringswege de departementale commissies van schoolonderwijs werden ingesteld, onder de eerste schoolopzieners van Overijssel eene plaats ontving. Ook was hij lid van de commissie tot verdeeling der kerkgebouwen van Oct. 1798 tot Apr. 1799 en aan hem is het vooral te danken dat aan de roomschkath. de Minderbroederskerk te Deventer ten deel viel. Einde Mei 1799 werd hij als pastoor naar Olst verplaatst, alwaar hij den koop voorbereidde, die in 1802 volgde, van het kasteel Boscamp voor de kath. gemeente, dat sedert het brandpunt bleef van het kerspel. In 1802 wendde de hooge regeering pogingen aan hem als pastoor te Deventer te verkrijgen. Om vreemde invloeden bij de benoemingen te voorkomen, verzocht en verkreeg hij overplaatsing naar Steenwijkerwold. Aldaar verbleef hij tot Juli 1808 en werd toen benoemd tot pastoor te Deventer. In hooge gunst stond hij bij koning Lodewijk Napoleon, die hem benoemde tot lid en secretaris van de commissie van voorlichting inzake den R.K. eeredienst. Van zijn verkeerde voorlichting wat betreft de vorming der geestelijkheid schijnt hij later te zijn teruggekomen.
Van zijne hand verschenen: acht schoolboekjes bekend onder den naam van Stukjes, die later tot departementale schoolboeken werden verklaard; De grondbeginselen der protestantsche kerk, getoetst aan de rede en openbaring, in eene leerrede over Matth. XXII, 35-46 op den 17en Zondag na