en grieksch bij Ds. Schröder, luthersch predikant te Arnhem, en werd op lateren leeftijd associé in het handelshuis James Barge te Amsterdam. Vurig Thorbeckiaan en een der voormannen van '48, hoewel hij zelden openlijk optrad, vergunden zijne drukke bezigheden hem niet anders dan zitting te nemen in de Prov. Staten van N. Holland, waarvan hij gedurende 1868-80 deel uitmaakte. Hij bewoog zich overigens op velerlei maatschappelijk gebied, woonde in 1869 als afgevaardigde der amst. Kamer v. Koophandel de opening van het Suez-kanaal bij en was een der leiders, als commissaris der Kanaal Mij., bij het tot stand komen van het Noordzeekanaal. Voor volksonderwijs, leerplicht en university extension ijverde hij gedurende zijn geheele leven en bij de Thorbecke-huldiging, die eindigde met de onthulling van diens monument, was hij voorzitter van het amst. comité.
De volgende vlugschriften verschenen van zijne hand: Wat Nederland behoeft behalve grondwetsherziening (Amst. 1848); Brief aan zijne Exc. den tijdelijken Minister van Finantiën (Amst. 1848); De Nederl. Handel Mij. getoetst aan het belang der natie (Amst. 1848); De toestand der Nederl. finantiën en de middelen tot herstel (Amst. 1849); De overeenkomst van den Minister van Koloniën met de Nederl. Handel Mij. (Amst. 1849); met J.W.F. Matthes: De oorzaken en gevolgen van brand in ladingen op zee (Amst. 1853) en De Amst. Kanaal Mij. Hare toestand en voorstellen (Amst. 1867).
Zie: P.N. Muller, in het dagblad De Amsterdammer van 15 Jan. 1890.
Joan Muller