v.d. Kooi, praelector in de teekenkunde aan de hoogeschool aldaar, was de eerste, die zich in Friesland op raad van Mulder met koepokstof 27 Nov. 1800 liet inenten; daarop onderging M.'s dochter de bewerking en eindelijk meerderen, vooral na een 28 Nov. 1800 door M. gehouden openbare les over koepokinenting, waarvan 't hs. in de boekerij der Nederl. Mij. t.b.d. Geneesk. te Amsterdam bewaard wordt. In ditzelfde jaar droeg prof. Schreger te Erlangen het 1ste deel van zijn Tabulae Armamentorum ad Rem obstetriciam pertinentium aan M. op, een huldebewijs van een buitenlander, zeer pleitende voor M.'s wetenschappelijke beteekenis.
Inmiddels legde M., evenals Petrus en Adriaan Camper en tal van andere geleerden in die dagen deden, een eigen verzameling aan van praeparaten over natuurlijke historie, ontleed- en ziektekunde ten dienste van zijn onderwijs. In 1807 werd hij met den 2en prijs bekroond door 't Amsterdamsch Genootschap ter bev.d. heelkunde voor zijn antwoord op een prijsvraag over het afhalen der nageboorte, een hoogst belangrijk punt, waarover onder de beoefenaars van 't vak, zeer tot schade van de patiënten, geen éénstemmigheid bestond. In dat zelfde jaar verscheen van zijn hand een Overzigt over de gewervelde dieren, ten blijke dat dierkunde geen hem vreemd vak was. De kroon op zijn ijverig werken werd gezet 29 Sept. 1807, toen hij als hoogleeraar naar Groningen beroepen werd, als opvolger van W. Munniks, om onderwijs te geven in de ontleed- en natuurkunde van den mensch en de dieren, in heel- en verloskunde. Nadat zijn voorwaarde: de bouw van een heelen verlosk. ziekenhuis, goedgekeurd was, vertrok M. naar Groningen en hield daar 15 Juni 1808 zijn intreerede: de Meritis Petri Camperi in anatomiam comparatam, die vooral daarom zoo boeide, omdat Campers roem nog onverminderd voortleefde in Groningen en omdat M. daarbij bleek volkomen op de hoogte te zijn van deze, toenmaals vaak aan de geneeskundige vakken geketende wetenschap. (Van deze Oratio verscheen een hollandsche vertaling in 1809 van G.H. Wachter Pz. naar de latijnsche uitgave, die aangevuld was met levensbijzonderheden van P. Camper en een beschrijving van zijn museum).
Midden in 1808 nam M. drie zalen in gebruik van 't ziekenhuis voor inwendige lijders onder Thuessink, maar zijn eigen kliniek heeft hij niet voltooid mogen zien. 3 Nov. 1810 deed hij 's morgens nog een cataract-operatie en gaf hij college over de ziekten van de bovenkaaksholte; 's middags daarop onderging hij zelf de operatie van 't aanboren dezer holte. Vermoedelijk is daar wondbederf of bloedvergiftiging bijgekomen, althans 3 dagen daarna kreeg hij hooge koorts en met 14 dagen overleed hij, 18 Nov. 1810. Hij was 7 Dec. 1794 gehuwd met Hyke Sophia Saagmans (overl. 1805), die hem 9 kinderen schonk. In Franeker ligt hij met de zijnen begraven. Hij liet 3 kinderen na, den lateren hoogleeraar Claes M., toen 14 jaar, een dochter van 10 en een zoontje van 6, den lateren Dr. Aeschynus Saagmans Mulder, bekend als talentvol teekenaar der platen in von Siebold's Japan.
Dat de fransche anthropologen Broca en Topinard op Groningen wijzen als zetel van een kort gebloeid hebbende anthropologische school in het begin van de 19e eeuw, is zeer zeker mede een gevolg van M.'s werkzaamheid. Men raadplege dienaangaande de beroemde dissertatie van W.H. Crull en 't proefschriftje van C. Kools,