[Messen, Johan van]
MESSEN (Johan van), geb. in den Haag; hij was eerste klerk van de raadpensionarissen Cats en Pauw en bleef dit onder de Witt. In 1655 werd hij er, naar het schijnt door eene onvoorzichtigheid van Willem Frederik (Chr. Huygens, Oeuvres I, 348), op betrapt, dat hij sedert 1653 verscheidene geheime stukken, waarvan hij door zijn ambt kennis kreeg, mededeelde aan den dichtbij hem wonenden van Ruyven (zie I kol. 1450). Voor het Hof van Holland verklaarde hij uit gekrenkte eigenliefde te hebben gehandeld. Hij werd eerloos verklaard en voor eeuwig uit Holland, Zeeland, Friesland en Utrecht verbannen. Van zijne verdere lotgevallen is weinig bekend. Waarschijnlijk is hij naar Engeland uitgeweken: in 1665 althans maakte hij voor Arlington eenige opmerkingen (bewaard in Holland Corresp., 1665 December and Undated, Record Office, Londen) naar aanleiding van hollandsche gevangenen te Colchester; hij schijnt dezen te hebben willen overhalen om in Engelschen dienst te treden. Hij was gehuwd met Maria Westerbaen.
Zie: Nedermeyer ridder van Rosenthal, Het strafgeding tegen Johan van Messen enz., in Nijhoff's Bijdr. X (1856) 195 vlg. en 286 vlg.; Brieven van en aan J. de Witt, III, 121, 124 en 135; van Sypesteyn, Geschiedkundige Bijdragen II, 101 vlg.
Japikse