schappij Felix Meritis te Amsterdam hem 14 Juli 1834 benoemde tot lector bij het departement der natuurkunde en leverde hem tevens de stof voor de bekend geblevene Diss. de invenienda aequatione causticarum (Lugd. Bat. 1837), waarop hij 9 Jan. 1837 den doctorsgraad verwierf; 14 Sept. 1837 werd hij lid van het Bataafsch Genootschap te Rotterdam. Tevens werd hij 17 Febr. 1838 aan gesteld tot lector bij de inrichting voor volksonderwijs van het Nut van 't Algemeen te Amsterdam, terwijl de Koning hem 2 Apr. 1838 een toelage verschafte tot het doen eener studiereis naar Engeland, waar hij verschillende wetenschappelijke kennissen verwierf, terwijl hij na zijn terugkeer op 1 Sept. 1838 te Amsterdam ook druk bezochte privaatlessen gaf. Na het overlijden van den deventer hoogleeraar Vorsselman de Heer werd M. 17 Febr. 1842 in diens plaats tot hoogleeraar in de wis- en natuurkunde aldaar benoemd en sprak 17 Juni zijne inaugureele rede uit de Conjuncto physicorum labore temporibus etc.; tevens hield hij geregeld
lezingen voor het natuur- en scheikundig genootschap, werd in 1844 genoemd onder de opvolgers van Uylenbroek te Leiden, 3 Mei 1847 benoemd tot lid van het Kon. Ned. Instituut en als opvolger van W.S. Swart op 8 Dec. 1847 aangesteld als hoogleeraar in de wis- en natuurkunde aan het athenaeum te Amsterdam, waar hij 20 Dec. zijne inaugureele rede hield, 8 Febr. 1848 zijne lessen opende met een rede Over het begrip der wiskunde (Amst. 1848) en 6 Oct. die van den nieuwen cursus met een rede Over Wiskunde als algemeene voorbereidingswetenschap (1848). Na de oprichting der Kon. Academie in 1851 en den dood van haren secretaris Willem Vrolik, werd M. 30 Apr. 1864 als zoodanig aangewezen, eene functie, waarin hij vooral de financiën verbeterde, de betrekkingen der academie uitbreidde, de bibliotheek vergrootte en verschillende levensberichten van leden (Lobatto, Verdam, Badon Ghyben enz.) in de Jaarboeken opstelde. Tevens was hij van 1858-73 eerste secretaris van het wiskundig genootschap, als voorzitter waarvan hij 3 Mei 1879 de Feestrede (Amst. 1879) hield, was lid van verschillende binnen- en buitenlandsche genootschappen en bekleedde ook verschillende plaatselijke functies. Na de opheffing van het athenaeum in 1877 en verandering in universiteit kreeg de natuurkunde een afzonderlijken hoogleeraar en werd M. belast met een deel der wiskunde, de mechanica en astronomie. Sinds den dood zijns vaders (21 Febr. 1854) woonde hij bij zijn zuster Alida Maria; van zijn beide broeders werd Gerard M. lid van den Hoogen Raad, doch stierf spoedig, 29 Mrt. 1871; Benjamin Frederik gaat hiervoor.
Wegens 70-jarigen leeftijd kreeg M. 27 Apr. 1881 ontslag als hoogleeraar, vertrok in Nov. tot herstel van gezondheid naar Wiesbaden, doch overleed weldra. Hij liet geen werken na van groote wetenschappelijke beteekenis; te noemen zijn zijne vertaling van Ferrer's Grondbeginselen der nieuwe meetkunde (Amst. 1869); Everitt's C.G.S.-stelsel van eenheden (Amst. 1877) en zijne eigene Beginselen der stereometrie (Amst. 1878).
Zie: van Lankeren Matthes in Eigen Haard 1882, 149-152 (met portret) en Bierens de Haan in Jaarboek Kon. Ac. 1882, 1-15 (met volledige bibliografie).
de Waard