hier echter minder in den gunst, de school kreeg minder leerlingen dan vroeger en toen Aemilius opnieuw rector wilde worden, bewoog men L. tot afstand, doch verbond hem als hoogleeraar in de letteren aan de op te richten Illustre School, welke functie hij 18 Juni 1634 aanvaardde met eene rede de Usu et dignitate studiorum humanitatis (gedrukt in de Inauguratio ill. gymnasii Trajectini (Traj. 1634)). In gelijke betrekking ging L. in 1636 over, toen de illustre school in universiteit werd omgezet, waaraan hij o.a. ook ‘exercitia oratoria’ hield. Hij was bevriend met den hoogleeraar Henr. Regius, die hem zijn befaamd antwoord over den bloedsomloop aan Jac. Primerosius voorlas, doch behoorde in Febr. 1642 tot de afgezanten der professoren om den senaat inzake de cartesiaansche geschillen hunne klachten over te brengen en Regius aan te manen zich alleen met medische zaken bezig te houden. Senguerdus hield in 1646 op hem de lijkrede. Een ms. brief van Cunaeus aan L. van 10 Dec. 1633 is onder diens briefverzameling te Leiden (I, 238-39), een van L. aan hem is afgedrukt in P. Cunaei et doct. vir. ad eundem Epp. (Lugd. Bat. 1725) 297, zie ook 165, een van Vossius, dd. 8 Sept. 1646 in diens Epp. I (Aug. Vind. 1692) 500. Een latijnsch gedicht van L. gaat vooraf in Cats' Maechdenplicht (Midd. 1618); de la Rue deelt in Geletterd Zeeland (Midd. 1741) een en ander van hem mede uit het album van Joh. van de Poele (bibl. Letterk. Leiden).
Zie voorts: Ekker, de Hieronymusschool te Utrecht I (Utr. 1863) 95-96; Loncq, Hist. schets der Utr. hoogeschool (Utr. 1886) 8; Wijnne, Resolutien der Vroedschap van Utrecht (Utr. 1888) 10, 65; Voegler, Gesch. van het middelb. gymnasium II (Midd. 1894) 362, 86; Oeuvres de Descartes III (Paris 1899) 204, 530, 32, 34, 57 en Kesteloo, Stadsrekeningen van Middelburg V (ald. 1899) 86, 87; VI (1900) 55, 56.
de Waard