hem slechts onder voorwaarde dat hij door den kerkeraad aangaande zijn geloof zou worden onderzocht, verlof werd gegeven om tot de herfstmis (± Sept.) daar te blijven wonen; hij kan reeds toen toch wel niet anders dan zeer veel neiging tot de hervorming hebben gehad. Anders was hij zeker niet naar Frankenthal gekomen, een stad die alleen door gereformeerde nederduitsche ballingen was bezet. En beslist was hij dan wel reeds Martini 1576 gekozen tot schepen, en er zóó gezien geweest dat, toen hij 23 Oct. 1578 van Nederland uit ontslag uit die betrekking vroeg, om zijn langen dienst hem dat niet werd toegestaan. Zijn vrouw, Emerentia van Dueren, was toen nog te Frankenthal, maar schijnt hem toch spoedig gevolgd te zijn. Na in 1579 haar testament gemaakt te hebben, waarin ze behalve haar kind Joosken, die volgt, ook de armen van Frankenthal en van Keulen bedacht (waarschijnlijk heeft het gezin ook in laatstgenoemde stad een poos gewoond, cf. Werken der Marnixvereeniging S.I.D. III, 73, 99), en in Jan. 1580 gezorgd te hebben voor den verkoop van het huis, dat het echtpaar bezat, zal ze zich kort daarop wel naar Zwijndrecht en Melsele bij Antwerpen begeven hebben, waar haar man in 1583 als predikant gestorven is; zij was 1605 getuige bij het huwelijk van haar zoon te Middelburg. Behalve deze wordt ook nog een dochtertje vermeld: Emerentia, 2 Mrt. 1578 te Frankenthal gedoopt, maar waarschijnlijk zeer kort daarop gestorven.
Zie: Archief Zeeland VII (1894) 362, 365, 374 v.v.; Nagtglas, Levensberichten van Zeeuwen in voce; Monatschrift des Frankenthaler Altertumsvereins XVI (1908) no. 4, 6; Stadtarchiv Frankenthal Rathsprotocollen sub 24 Juni 1574, 23 Oct. 1578.
van Schelven