van post- en telegraafkantoren (dit kon vroeger niet, daar de posterijen steeds onder Financiën geressorteerd hadden), waardoor het mogelijk is geworden, een grooter aantal kantoren te hebben. Eerst in 1884 werden posterijen en telegrafie onder één hoofdambtenaar gebracht.
In 1870 werd van Kerkwijk door het Bataafsch Genootschap te Rotterdam met goud bekroond voor eene geschiedenis der telegrafie.
Van Kerkwijk verkreeg langzamerhand in de Kamer meer invloed, en die invloed werd dikwijls in het belang van zijn district aangewend. Zoo om eene afdamming van het Slaak te verkrijgen, hetgeen nadat eene vorige afdamming vervallen was, in 1884 van rijkswege geschiedde.
Tallooze malen sprak hij over eene verbinding van Schouwen met het vasteland, en eindelijk kwam, ook in verband met belangen van andere districten dan Zierikzee, de wet van 28 April 1897 tot stand, tot subsidieering van de Rotterdamsche Tramwegmaatschappij ten behoeve van den aanleg van een aantal stoomtramlijnen op de zuidhollandsche en zeeuwsche eilanden, alsmede den aanleg van rijkswege van eenige havens en aanlegplaatsen.
Bij de behandeling der wetten van 9 Apr. 1877 tot vermindering van het aantal rechtbanken wist hij het behoud van die te Zierikzee van zijne medeleden te verkrijgen; het amendement tot opheffing dier rechtbank werd met 58 tegen 10 stemmen verworpen; de eenige reden voor behoud was bij den minister van Lynden de toenmalige slechte gemeenschap van Zierikzee met de overige deelen des lands.
Zeer verdienstelijk heeft van Kerkwijk zich omtrent de Staatsloterij gemaakt. Allerlei collecteurs, die niets dan tusschenpersoon tusschen het Rijk en andere collecteurs waren, verdienden daaraan groote sommen, door b.v. de loten van het Rijk te bekomen voor ƒ 60 en die tegen ƒ 69 te verkoopen; er waren er, die bij elke loterij (5 in de 2 jaren) 1800 en 1200 loten bekwamen, en daardoor zonder moeite ƒ 42000 en ƒ 28000 's jaars verdienden. Hieraan werd door de wet van 23 Juli 1885, die na zijn herhaalden aandrang tot stand kwam, een einde gemaakt.
In de eerste jaren van zijn kamerlidmaatschap was hij veel rapporteur, later verzocht hij meestal, daarvan verschoond te blijven, volgens zijne levensbeschrijving, omdat hij tegenstander was van de lange verslagen, ‘vuilnisbakken waar ieder lid iets ingooit.’
Tweemalen is hem eene ministerieele portefeuille aangeboden, maar hij weigerde zulks steeds, ‘omdat hij zijn vrijheid daardoor meende te verliezen’.
Ook wist van Kerkwijk door zijn grooten invloed commissaris van tal van spoorwegmaatschappijen of commissaris bij de regeering van andere te worden, betrekkingen, die wel niet veel bezoldiging gaven, maar des te meer invloed. Van Kerkwijk heeft dan ook in vele zaken betrekkelijk spoorwegen, ook belgische (hij was in België goed bekend, doordat hij administrateur van de Antwerpen-Rotterdamsche Spoorwegmaatschappij was) belangrijke adviezen uitgebracht.
Toen in 1890 de Rijnspoorwegmaatschappij in de Exploitatie-maatschappij opgelost was, en deze en de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij ‘running power’ op verschillende lijnen van elkander, en verscheidene gemeenschappelijke stations bekwamen, waren er allerlei verschillen, tusschen deze beide maatschappijen, die men niet aan den rechter wilde onderwerpen. Men koos van Kerkwijk als scheidsrechter, een jaar is hij