Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 2
(1912)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 627]
| |
groot gebracht en ontving hier zijn onderwijs op een door Jezuïeten bestuurd college. 24 jaar oud, kwam hij in Nederland, waar hij drie jaar later huwde en zich metterwoon vestigde te Oosterbeek. Kneppelhout was hier zijn buurman. Vermogend als deze, hield hij zich in de morgenuren bezig met de beoefening van letteren en kunst; vooral vertaalde hij graag verzen van nederl. dichters in het fransch. Zijn eerste bundel gedichten zag in 1846 het licht, onder den titel: Imitations de quelques Fleurs de poésie Hollandaise, door Kneppelhout in de Gids van dat jaar zeer gunstig beoordeeld. Latere bundels volgden: Boutons de fleurs; Inspirations morales dediées à la jeunesse; Chants et soupirs enz. Naar het schijnt moest hij wegens geldelijk verlies, na een tienjarig verblijf te Oosterbeek (1842-52), van levenswijs veranderen; althans hij werd in laatstgenoemd jaar ambtenaar op het departement van financiën te 's Gravenhage, waar hij werkzaam bleef tot 1880, toen hij gepensionneerd werd. 27 jaren was hij daar op verdienstelijke wijze werkzaam geweest bij de liquidatie der voormalige Wees- en Momboirkamers. J.J. Cremer, R. Bennink Janssonius en Eliot Boswel behoorden tot zijn letterkundige vrienden in den Haag. Uit zijn letterkundige nalatenschap blijkt ten duidelijkste, dat de J. was een fijn bewerktuigd mensch, in hooge mate zenuwachtig en zeer ontvankelijk voor indrukken. Nog op hoogen ouderdom hield hij zich bezig met fransche vertalingen en navolgingen van Vondel, Bilderdijk, da Costa, Potgieter, ter Haar, Schaepman, de Génestet en Piet Paaltjens. Lang niet alles is echter gedrukt, veel enkel in handschrift bewaard gebleven. In 1872 werd de Jagher door de Maatschappij der Ned. Letterkunde tot haar medelid benoemd. Zie: Ned. Spect. 1886, 438, en Levensber. Letterk. 1888, 167. Zuidema |
|